am. Want ware hij waarlijk een groot
menschenschepper geweest, dan had hij ook die wijd-omvattende,
onpersoonlijke menschheidsliefde moeten bezitten, die voor zulk een
volstrekt onmisbaar is, en hadde hij die liefde bezeten, dan zou hij ook
nooit het element menschelijkheid in zijn werk op zoo
onbewust-geringschattende wijze hebben kunnen behandelen als hij
deed.--Maar na dit te hebben gezegd, zie ik wel aan jelui jong-open
schildknapen-gezichten, dat je 't nog heelemaal niet met mij eens zijt
en in je zelf denkt: "En die prachtig-machtige figuren van Wolf Larsen
en Elam Harnish, die u-zelf daar noemde, meneer v.C?" En ik antwoord:
beste vrienden, juist aan die twee figuren zie ik, dat hij geen
menschenschepper is; dat hij niet zoo zeer een beminnaar van
menschelijkheid is als wel een beminnaar van eene menschelijke
eigenschap, die der kracht, der geestelijke en lichamelijke kracht.
Hij schept geen grooten mensch, maar hij personifieert groote
kracht, zulk eene die zoo groot is, dat zij heroische afmetingen
heeft aangenomen. De capaciteit aldus eene eigenschap te personifieeren,
is geen geringe; zij vooronderstelt in den bezitter-zelf heroische
kracht. Alleen: het is de kracht van den grooten menschenschepper niet,
want deze doet met alle of vele eigenschappen der menschelijke ziel, wat
gene slechts met een enkele doet. De menschenschepper van heroieken
aanleg schept een Mensch, die toch een mensch is, d.w.z. een
veel-zijdigen Mensch, gelijk ook elke wiensch immers voor [p.222] den
liefdevollen begrijper veelzijdig zal blijken; een geniaal schrijver van
heroieken aanleg, die echter geen menschenschepper is, als London,
schept daarentegen een eewzijdige personificatie. Een Balzac schept
Menschen, een London goden--goden, dat wil immers ook zeggen:
volstrekt- of relatief-eenzijdige personificaties van menschelijke of
natuur-krachten--en wat het aardige en kenschetsende is: onmiddellijk,
van hun geboorte af, worden die goden zijn afgoden tevens! En ziedaar:
nu heeft ons meteen ons eigen pad naar het "omwegje" geleid, waarop "het
blufferig-gewikste zich op beminnelijke en naieve wijze bij London uit."
Naief en beminnelijk--zeker: London is, niet zoo grof, voor eigen
persoonlijke kracht te knielen; evenmin zoo dwaas, de kracht,
gewikstheid en onoverwinnelijkheid en al dergelijk fraais juist het
volk, waarvan hij een zoon is, bij uitsluiting van alle andere naties
toe te kennen. Neen, hij heeft de beminnelijke en kinderlijke
|