vertelde Henri hem, toen hij hem wekte voor
het ontbijt. "Ik had niet den moed je te roepen."
Bill begon slaperig te eten. Hij zag dat zijn kopje leeg was en
stak zijn arm uit naar de koffiekan. Maar de kan stond buiten zijn
bereik naast Henri.
"Zeg Henri," zei hij vriendelijk, "heb je niet iets vergeten?"
Henri keek met de grootste aandacht om zich heen en schudde het
hoofd. Bill hield zijn leeg kopje in de hoogte.
"Je krijgt geen koffie, Bill."
"Heb je niet meer?" vroeg Bill haastig.
"Ja."
"Ben je bang dat ze niet goed is voor mijn spijsvertering?"
"Neen."
Een kleur van drift kwam in Bills gezicht.
"Dan zou ik wel eens willen weten...."
"Spanker is weg."
[p.218] Mij dunkt, zelfs in dit kleine stukje zult ge hebben gemerkt,
wat ik bedoelde met dien drogen humor in den toon van den dialoog. En nu
eindigen wij meteen voor dezen keer. De volgende maal over: het
compositorisch-zonderlinge van het Eerste Deel in het geheel van het
werk en de oorzaak daarvan, in verband met zekere karaktertrekken van
London's schrijversfiguur.--
* * * * *
III
Het compositorisch-zonderlinge van het "Eerste Deel", in verband met
zekere karaktertrekken van London's schrijversfiguur.
Sluit de oogen en verbeeld je eens fel en heftig, dat ge Sancho Panza
zijt. Het zal je, dunkt mij, niet moeielijk vallen, want, ten eerste,
hebt ge ongetwijfeld wel eens den onsterfelijken Don Quichot, het
meesterwerk van Cervantes, gelezen, en ten tweede: als ik niet zeker
wist, dat ge de schildknaap eens edelen en drakenbekampenden ridders
zijt, dan sprak ik niet eens tot je, want ik vond je geen knip voor den
neus waard! Je kijkt me verbaasd aan: "ik de schildknaap eens
drakenbekampenden ridders?" Maar ik antwoord je kalmpjes weder: ja
zeker, jongelief, want dien je dan soms het socialisme niet? Dat je
met zwarte handen en gezicht alle dagen voor de schijf zit, dat is maar
nietswaardige en onwerkelijke schijn, zooals ook de dwaasheid en de
"droevige figuur" van Don Quichot maar voorbijgaande schijn waren; maar
dat je ziel in rood en hemelsblauw gekleed gaat gelijk het een
schildknaap van den Dagenden Tijd betaamt, dat is, mag ik vertrouwen, de
werkelijkheid, zooals ook de adeldom en de haat tegen onderdrukking,
gemeenheid en roof, in Don Quichot de werkelijkheid waren.--Sluit de
oogen, herhaal ik dus met hypnotische
|