heb. Maar dan is daar helaas ook dat andere deel: het bagno
der gehaten, waarin het persoonlijk-rhythme van den innerlijken onvrede
en der disharmonie overheerscht--daar wordt het werk een ruzie-, een
kijf- en een roddel-boek. Het is het noodlot--maar het zeer wel
ontkoombare--van de joodsche profeten- of apostelen-natuur, die een
roman schrijft. Want: het is het noodlot van hem, die van het
onpersoonlijke toornen tegen ideeen, zeden, en volkeren tot het
boos-zijn op individuen vervalt. En de romanschrijver lokt den
profeet en apostel voortdurend in dien strik, want het is de levenstaak
van den romanschrijver zich met het scheppen van individuen en der
zich vervlechtende kleine, individueele lotgevallen bezig te houden.
Maar dat, in 't algemeen gesproken, aan dit noodlot, aan dien strik, te
ontkomen valt, is buiten kijf. Te vaak is dit ook door werk in onze taal
bewezen, dan dat hieraan zelfs een schijn van twijfel zou kunnen
bestaan. En zoo nu Mevr. van Bruggen er niet aan ontkomt, dan mag dat
wel allerminst een reden zijn om het vele en zeer schoone in haar arbeid
te miskennen, maar het mag ons zeker wel aanleiding geven een opmerking
te maken, die er zich nochtans, in het bewustzijn dat prikkels een
sterke aantrekkingskracht voor verzenen hebben, wel voor wenscht te
hoeden een raad te zijn. Het is deze: het geven van veel meditatie der
figuren--en welke eindelooze meditaties geeft deze schrijfster!--en van
psychologische ontleding, versterkt natuurlijk de analytische
vermogens, en dat zijn in hun diepste wezen de middelen van strijd en de
krachten van ontbinding; het plasticeerend-beelden der figuren
daarentegen versterkt de synthetiseerende [p.192] vermogens, en dat
zijn de krachten van het vredige, het harmonische en het
in-stand-houdende. Het zou derhalve voor de hand liggen, dat een
schrijfster als mevr. v. B., wier werk lijdt onder een tekort van de
laatste en een te veel van de eerste, en die bovendien zulk een
prachtigen aanleg voor het plasticeerend beelden heeft, zou pogen aan
dien aanleg heel haar psychisch wezen tot vrediger sfeer en
zuiver-stille aandacht omhoog te heffen.... Nochtans, hoever is zij
daarvan in dit werk verwijderd! Onder den drang van haar hekellust,
wordt zij soms op het moment-zelf dat zij dien aanleg gehoorzaamt, hem
reeds ontrouw. Dezelfde kunstenares, die buitengemeen-fraaie
natuurbeschrijvingen geeft; die de liefdevolle beelding van een Ard
Hettema vormde, schrijft in hetzelfde boek d
|