jn. Maar weet,
Mijn zoon, en verkondig het alomme, het einde der dagen van De Nieuwe
Groene is nabij, ja het is haastiglijk te komen. En het zal te dien
tijde geschieden als Mijne vijanden den mond wijd zullen opensperren en
uitbreken in gejuich, dat Ik een nieuwe Tent-van-Wiessing maken zal,
hoedanig geen Kleerekoper ooit heeft aanschouwd noch een Hahn geteekend.
En Ik zal de Salon-Bolsjewieken roepen, mitsgaders de
"Bleeke-Broeder-Fransje's" en zij zullen Stad en Land omkeeren te vuur
en te zwaard en ook van de paleizen der van Hamels en van Eedens geen
steen op den anderen laten. En Ik zal roepen tot den lande Blaricum,
Mijn Woon, en het graf zal de Heilige Aestheten teruggeven, die daar
hebben geleefd en gewerkt; zij die de nimmer gekamde haren tot over den
van extase-vuur gebruinden nek hebben gedragen; en zij die met bloote
beenen liepen vanwege de dreiging des gaten-vallens in de kousen, bij
den zevenvuldigen knieval voor Mijner Muzen troon, en om de moeiten des
stoppens; en zij die van wege hun bezworen onthouding in vijf en twintig
jaar geen druppel water op hun lijf hebben gehad. En ik zal ook tot mij
vergaderen de verfijnden, hen die met welriekende geuren zijn overdauwd,
die in de Lichtstad hebben gewoond, en daar tot de Zuivere Inzichten
zijnde gekomen, voor eeuwig de Onvergankelijke Waarheid hebben
bevestigd, dat niet, gelijk de Vijand de Rosa lasterde, een cocotte
een ketel is, maar dat cocottes (lieve) kippetjes zijn. En zie, ik
zal de Salon-Bolsjewieken doen neerzitten bij de
"Bleeke-Broeder-Fransje's", maar de Ongewasschen Stinkers zal ik
scheiden van de Geurenden, opdat niet hunne neuzen hun een verderf der
zaligheid zullen zijn. Edoch, gezamenlijk zullen zij juichen voor Mijn
Aangezicht. En gij, mijn Knecht, gij nu-droevig-in-uw-hemd-staande, hul
U thans in de lichtglanzen van dit Mijn heerlijk woord: In deze
Nieuwe-Tent-van-Wiessing zult gij een der opperste onsterfelijken en
zaligen zijn...."--
-- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --
Mijne vrienden, het doet mij leed, U zoo te hebben moeten teleurstellen,
gij hadt natuurlijk op zoo'n ouwerwetsch "scherp" polemiekje van mij
gehoopt. Het spijt mij, ik kon niet hard zijn tegen mijn gevoel in. Bant
mij deswege niet uit deez' knusse kliek. Een andermaal beter, ik beloof
't: als 't gaat tegen een geestelijk-volwassene, en die bij zijn volle
verstand is.
30 Nov.--1 Dec. '18.
Noot:
[1] Polemiek naar aanleidin
|