elegenheid mij door Uwe
genade gegeven, Uw heiligen dienaar Scharten de voeten gezalfd, maar van
Campen, den booze, vernietigd. Neem dit in welbehagen aan. Het is waar:
ik heb het verbod van het afleggen van valsch getuigenis overtreden,
toen ik het voorstelde, alsof deze verworpene zijn arbeid uit kliekgeest
had verricht, want van de honderden regels, waaruit dat opstel bestaat,
spreken slechts een tiental over den vertaler, maar nochtans bedenk wel,
o Heer der Groene Scharen, de nietigheid van dit verbod: is het niet
slechts uitgegaan van den God der "Joodsche querulanten"?... Ja, ik heb
mij zoo gebogen in 't stof en gedompeld in 't slijk, dat ik, mijn zij 't
kort verledentje als een verrotte en leege huls achter mij werpend, in
een hetzerig zinnetje het heb doen voorkomen, alsof deze "kliek"
slechts uit een natuurlijk "het Uilenburgsch idioom" sprekend kringetje
Ghettojoden bestond. Mocht Gij dan ook Uwe ooren niet sluiten, mijn God,
voor mijn Haarlemmerdijksch-antisemietische grap en vergeet haar
verdienste niet: Jozep Loopuit heb ik hem genoemd... bah! zoo'n
Jiddische naam ... Jozep, "Uilenburgsch"-dik, heb ik 'm nagesmoust
uit m'n kelder ... Heer, ik heb mij zelf gebroken in Uw dienst; nu kan
ik niet meer, laat het genoeg zijn. Mag Uw knecht thans ingaan tot uw
vrede?"...
En zie, zie nu ook, hoe zich het troostend wonder voltrok. De
duister-dreigende, ondoorvorschbare nacht-gewelven boven den troon
--herziet ge 't wel?--werden van uchtendlicht doorschoten. Als een
bloemige dageraad verscheen de borst des gods, en gelijk het aanschijn
eens halsketens, gelijk het aanschijn van Charivari daaraan hangende,
beukelaar helm en zwaard en inktkoker en vergrootglas, straalde het in
vurige gedaanten, en de verschijning des Charivari's, dreigend [p.188]
gebliksemd hebbende, verwisselde hare gestaltenis, veranderend
genaderijk in gouden engelenkopjes, liefde-hartjes en strikjes. Toen
sprak een Stem van boven de stralingen: "Nademaal, Mijn Zoon, gij U om
mijnentwil zoozeer bevuild hebt, wasch Ik U af. Nademaal gij U-zelf hebt
verworpen, richt Ik U op. Gij hebt veel geleden, Mijn vertroosting zal
rijkelijk zijn. Zie, Ik geef U naam en macht in Mijn Huis. Elke twee
maanden zult gij op het Perkament der Zaligen een heel stukkie mogen
schrijven van 3/4 kolom, en het zal velen tot gerief en uitkomst in hun
meest benauwde oogenblikken verstrekken, en de zegeningen van Psalm 150,
dewelke ook genaamd wordt Koef-Noen, zullen uw loon zi
|