en"!--Barbusse,
uitgeput in den onderaardschen hulppost dicht naast hen neerzittend,
beluistert hen zonder het te willen. De een, doodelijk gekwetst, vraagt
den ander, of die wel weet, dat-ie heel wat op z'n kerfstok heeft en
dat-ie wel heel moeilijk ooit weer in de burger-maatschappij een bestaan
zal kunnen vinden. De ander, woest, zegt: "Hou je smoel! wat kan jou dat
verdomme'?" En de doodelijk-gekwetste antwoordt, dat, daar hij nu toch
gaat sterven, hij van zakboekjes met den ander wil ruilen, dan kan die
onder een nieuwen en eerlijken naam verder leven en heeft een betere
toekomst voor zich! Maar aan Louise, zijn lief, zal-ie 't toch in zijn
afscheidsbrief schrijven, "dan vindt ze dat ik goed gedaan heb en zal ze
beter an me denken." Maar neen, "met iets als een verheven inspanning"
schudt hij dan 't hoofd: "Nee, haar zal ik 't zelfs niet zeggen! Ik weet
wel dat zij het is, maar de vrouwe' zijn zoo praatzuchtig!"--Of ook de
Idylle: Paradijs de coquette schoentjes poetsend van een vijftienjarig
kind; een verheerlijkende glimlach licht over zijn gelaat, en nog in
zijn uitputtingsslaap blijft die stralen. O, hier, hier vooral, laat ons
zacht en voorzichtig treden en met onze gansch liefdevolle en
aandachtige oogen naar de laagte zien. Hier heft de menschelijke adeldom
zijn schoonste bloemen, terwijl hij nochtans als een kruipplant over een
slijkerigen bodem wart....--
* * * * *
Maar deze Dante der werkelijkheid, die bij het zuchten zijner
Francesca's en Paolo's niet bezwijmde; die de volle heerschappij over
al zijn krachten zelfs onder de vuurregens en midden de slachtingen
behield, en als meer dan een ongebroken man: als een schepper, als
[p.162] een glanzend wezen, uit de loopgraven trad; deze Dante, door de
beukende realiteit tot verhevener deemoed geleid dan de ander door den
droom, vertoont op wat men een parallelplaats van eene in Alighieri's
werk zou kunnen noemen, eene ontroerender schoonheid dan daar aanwezig
is. En waarlijk, het is mij een rijk geluk, haar, verholen als zij is,
voor u te mogen opdelven en 'r u te toonen. Toen ik haar ontdekte in het
licht mijner verdere lezing van het werk, bleef het eerste hoofdstuk,
waarin zij zich bevindt, niet slechts een schoone uiting van bewuste
genialiteit voor mij, maar werd een wonder van den schrijver onbewust
gebleven en toch zich openbarende inspiratie. Dit hoofdstuk heet Het
Visioen en beeldt niet anders dan een Zwitsersch sanat
|