e
voor hen torenhooge militaire laarzen op. Dat Foch zooveel pijpen
krijgt, hoe aandoenlijk. Dat hij staat op zijn zooveel-uur slaap, hoe
buitengemeen-geniaal en correct! Maar toch: vergat de journalist, die
dit berichtte, niet, dat 's maarschalks soldaten als verontschuldiging
voor hun gemis aan [p.174] stiptheid in deze, de enorme kans kunnen doen
gelden, dat de granaten hen wel in staat zullen stellen hun
sluimer-tekort met woeker in te halen?... En neen! och natuurlijk niet,
het is niet het feit zelf, dat mij hier hindert--een man in de positie
van Foch heeft tot plicht, zijn brein klaar en onvermoeid te
houden--maar het is de botte onkieschheid, de seniele pueriliteit zulker
vermeldingen, die mij doen walgen. Het zijn deze journalisten die den
geest vergiftigen. Zij scheppen fetischen en roepen tot afgodsdienst op.
Er loopt geen generaal over hun rug, of zij kennen hem "een doorborenden
blik" toe, "strengheid voor zichzelf en rechtvaardigheid voor anderen."
"Volkomen rustig"--waarom hij tientallen kilometers achter het front
niet rustig zou zijn, weet niemand, behalve ik, maar dat heeft dan ook
zijn zeer bijzondere reden--drinkt hij zijn wijn "waaraan men niet zou
zeggen, dat 't oorlog is," rookt genoegelijk zijn sigaar. Neen,
waarlijk, arme groote Hans, ge zoudt niet rustig zijn, zoo ge wist wat
ik weet: dat de meesten van deze uwe waardige bezoekers twee
voorwerpen in hun valies hebben, en beide voor uw hoofd bestemd: een
lauwerkrans zoolang ge succes hebt, doch zoo ge valt: een.... Maar neen,
dat te zeggen: van dat "ignobles Geschirr", blijve Heine's recht voor
altijd! Dit journalisme verleidt het gedupeerde volk tot lief te hebben
wat geen liefde waard is, tot bewonderen van wat het niet beoordeelen
kan. Het is als besmette lucht, die men nu eenmaal inademen moet, maar
waartegen men dan ook als verweer zijn lichaam sterk moet maken. Daarom:
sterk en zuiver zij de geest van den proletarier, niet moede wordend
zich in de smart zijner broeders in te leven, niet weekelijk de oogen
sluitend voor der gruwelen schrik. En er bestaat geen boek, dat hem zoo
zal leeren: te eten de bittere vrucht "van den boom van groot verdriet
en de pit tusschen zijn sterke tanden te vermalen" als Barbusse's boek.
Wel mocht de Voorzitter van den A.N.D.B., onlangs in het Weekblad van
dien bond, in zijn diepgevoeld, aan werk, auteur en vertaler gewijd,
stukje schrijven, dat Het Vuur door een ieder moest worden gekocht.
Maar mij dunkt, in ho
|