ebeurt. En ook het
omgekeerde [p.167] is waar, zooals--Barbusse-zelf, de op dat moment
ontluisterde en verduisterde Barbusse het in zijn eigen Godsontkenning
eens fel demonstreert!...--
* * * * *
Hoogst gewichtig ook voor het juist begrip van de grootheid en den aard
zijner genialiteit, zijn die kleine zinnetjes, die enkele woorden soms,
met, in zulk een enkel woord, een rijkdom van beeldende kracht; woorden
en zinnen, vluchtig en snel, als flitsen, die midden de algemeene
verwoesting, de ongereptheid van het edele landschap van zijn geest, in
een witschitterend licht doen dagen. Zoo over korporaal Bertrand--een
prachtige menschschepping. (Het is na den stormloop door het spervuur,
na de verovering der vijandelijke loopgraven, dat dit gesprek, waarvan
ik een stukje citeer, door de twee helden wordt gevoerd):
"En toch, vervolgde Bertrand, kijk! Er is een figuur, die zich
boven den grooten oorlog verhief en die door de schoonheid en
belangwekkendheid van zijn moed...."
Op een stok geleund, over hem been gebogen, luisterde ik, het
geluid van deze stem opvangend, die, in de stilte der schemering,
uit een bijna altijd zwijgenden mond kwam. Met heldere stem riep
hij:
"Liebknecht!"
Hij stond op, de armen steeds gekruist. Zijn schoon gelaat, even
diep en rustig als dat van een beeld, viel weer op zijn borst
neer. Maar nogmaals verbrak hij zijn marmeren zwijgen, om te
herhalen....
Zoo ook deze plechtig ontroerende metaphoor. (Over een soldaat opduikend
uit zijn slaaphol in de loopgraven):
Hij komt te voorschijn; zijn grauwe klompige lichaam verschijnt,
als de nacht in den avond.
* * * * *
[p.168] Ongetwijfeld, er zijn ook zekere tekortkomingen in dit
ontzaglijk werk te bemerken en het waar' nutteloos hier van de liefde te
vorderen ze te verhullen. Want de alles doordringende luister van het
geslaagde, overgroote deel, zou toch ook deze verwrongenheden aan ieders
oog openbaren. Daar is allereerst het toevallige. Het doet als
toevallig aan, dat juist weinige uren, ja weinige oogenblikken voor
Poterloo, "in de vlam van een granaat wegvliegt," hij, in een gesprek
met Barbusse, als zijn vaste verzekerdheid te kennen geeft, dat hij den
oorlog zal overleven. En het is de schuld van den schrijver, dat wij
dien indruk van toevalligheid krijgen. Want, bij den opmarsch na het
gesprek,
|