elsmeden wedervoer, hebben wij dat ook niet
bij zoo menigeen der tachtigers en hunner epigonen te betreuren? Heeft
dat turen op de allerfijnste schakels van innerlijk en uiterlijk
gebeuren, en dat kunstig smeden van gouden woordkettinkjes, sommigen
hunner ten slotte niet het vermogen om te zien gekost, te zien wat ook,
niet slechts hun verwonderlijk-fijne vlechtwerk, maar ook heel het
volle, rijke leven?... Zeker: ik geef grif toe: hier vooral kan men van
wisselwerking spreken. Waren de visie op, de neiging naar dat vollere
leven, de gave van den echten menschen-schepper, van nature en meet af
aan, zij het naast hun verbijzonderingsdrang, machtig in hen geweest,
zouden dan hunne oogen en handen zich tot verlammens- en blind-wordens
toe hebben kunnen bezighouden met hun onder de loupe bewerkt goud?...
Een ontwikkelingsgang als die van den schrijver van Hulzen wijst mede er
wel op, hoe volstrekt-ontkennend hier het antwoord moet zijn. Van
Hulzen, vooral in 't begin van zijn loopbaan,
tachtiger-epigoon-uit-bewondering en bekoord-zijn, maar allerminst uit
aanleg, heeft ook wel vroeger "catene fine" gemaakt, minutieusen
detailarbeid, maar: op zijn manier: die van den volksman, wien nu
eenmaal de aristocratische neiging tot zoo fijnen arbeid niet in 't
bloed zit en die dan ook mede daardoor ciseleerbeiteltjes en fijn-stalen
hamertjes, allang voor hij merken [p.115] zou dat zulk werk zijn oogen
verzwakte, in den steek liet, om met den houten boetseerstok in de vette
kleiaard te werken. Waren die dan ook niet zijn beste boeken, welke,
zich bezighoudend met het lagere en allerlaagste volksleven,
tegelijkertijd, in hun grovere en aard-zuivere menschelijkheid,
afwezigheid van eigenlijke woordkunst en subtiele taalbeheersching,
bewezen hoe zijn vroegere subtiliteit niets dan een kasbloempje was
geweest, ontloken in de hooge temperatuur van het epigonen-enthousiasme?
Ware het daarbij gebleven.... Wie zou er niet blij om zijn, dat een
sterk-begaafde tot zijn oer-eigen natuur weerkeert! Maar helaas: in dit
zijn werk schijnt mij die oude epigoon in Van Hulzen zich op vreemde
wijze om zijn veronachtzaming te hebben gewroken. Hij, die niet langer
edelsmid kon en mocht zijn; die niet langer gouddraad tot fijne
kettinkjes mocht vervlechten, werd hier de fabrieksarbeider, die den
metaaldraad "trekt" en rekt, rekt tot ieder die 't ziet, zichzelf zoo
"gereckt", zoo gemarteld, als die metaaldraad voelt worden! Want, mijn
hemel, welke eindelooze
|