oorstelling der Bredero-figuur betreft, slechts
weinig aan te bieden. Daar waar hij den persoon Bredero dus poogt
aanschouwelijk te maken--waar hij hem optreden laat--in zijn
taveerne-leven, op bezoek in het Roemer Visscher-huis, koos hij eene
thans rhetorisch-geworden wijze van voorstellen--eene, zooals men
bijvoorbeeld bij den ouden Thijm vindt--. En gelukkig: deze
bescheidenheid, dit zich [p.43] niet als anders of meer willen voordoen
dan hij is, bracht hier--zeldzaam staaltje van beloonde deugd en van
paarden, die hun verdiende haver krijgen--onmiddellijk het passend loon
mee. Als gij den u overbekenden toon hebt gehoord van zinnetjes als (ik
cursiveer): "Zie daar de guiten in" "De Graaf van Meurs" of in de "
"Handboog-Doelen" .... "Ei zie, hoe hoofsch en vlug in 't nauwe keurs,
zij gracielijk door d'over-volte zwenkt en elk zijn deel geeft, niet
slechts van 't koele bier, maar ook van lachjes, groetjes, vriendelijke
woorden".... "Wie is het, die bij haar gezicht zijn hart het hoogst
voelt kloppen en zoo raadselachtig snel? Wie tracht er weer, in het
donker bij de trog, het "soete soch" den arm om 't lijf te slaan?" of
van die paar lichtelijk-onhandige, imitatieve dialoogbrokjes bij de
ontvangst in den Roemer Visscherkring--als gij, zeg ik, den zoetelijken
toon van zulke antieke-inboedel-phrasetjes hebt beluisterd, dan
waardeert gij des te meer het zelfgevoeld-nuchtere, fijn-opgemerkte en
doordachte van eene uiting als deze, die Bredero's half onbewusten drang
naar een rijk huwelijk psychologisch verklaart: "Van Adriaen's (des
dichters vader, v.C.) beleid en werkkracht tot opwaartsgaan in
geld-bezit en in maatschappelijk aanzien, had Gerbrand (ik cursiveer
alweer, v.C.) de vage drang geerfd; ze kwam te voorschijn in zijn keuze
van geliefden, de ernstig beminden, met wie hij trouwen wilde en wier
namen tot ons kwamen".--Daar echter waar onze essayist zijne
beschouwingen en oordeel over het werk, over den geestelijken inhoud van
de dichterziel uiteenzet--in dat opzicht dus, waarin zich reeds zoo
menigmaal zijn voortreffelijke aanleg openbaarde--daar laat hij dan ook
zijn archaistischen stijl geheel los, en schrijft in den
onvergelijkelijk directer den kern der dingen rakenden modernen. En
omdat hij dan als uitstekend literatuur-keurder veel zelf-gevoelds te
zeggen heeft, doet ook hier de vorm--nu: de niet-rhetorische, de
individueele!--den inhoud op zijn best verschijnen. Aanmerk maar eens,
hoe dan--in het door mij gec
|