ofden,
van boven de straten. De oogen der feestelijk-schuifelenden kijken
dwalerig-vaag, en soms in ongewisse staring, als van menschen aan het
digereeren van een zwaar diner. Het zijn dan ook de na- en de op-werking
van al wat verstand en gevoel dien dag hebben moeten slikken, die zoo
hun oogen vertroebelen. De nijvere winkelier schuifelt mede, digereert
mede. Maar jawel, is dat, gelijk van den quasi-slaperigen herdershond
naast de kudde moee schapen, niet maar schijn? Kijk!... plots
onttroebelt een felle tinteling zijn oogen.... Een hartklopping
veroorzakende aanblik heeft zijn pupillen verwijd ... nerveus grijpt de
hand den kromhakigen stok, die in den schok der ontroering van den arm
is gegleden ... de tanden bevinnigen een snorpunt.... Wat duivel! Een
nieuw soort jam, die hij niet heeft ...! Hij verwint zijn emotie. Hij
strakt den rug. Zijn gezicht maakt hij effen, maar straks--straks zal
zijn blik nog troebeler zijn, hij heeft iets erbij te digereeren
gekregen.--En welnu, in dezen driewerf gelukkigen rustfeest-avond, na de
vele, vele uren, dat ik de onsjes en half-onsjes mijner meeningen
[p.118] op de dan blinkende, straks weer verdofte schaal mijns oordeels
heb afgewogen, flaneer ook ik--als hij. En ik ben op jacht als hij. Daar
... daar hei je 't nieuwe winkeltje van Poort. Nou ... nou! niet die
jachthonden-gretigheid in je oogen ... kijken ... juist: 'n
volkswinkeltje is 't ... geen groote zaak ... nee, en 'n
Barthold-Schwarz-van-'n-etaleur in zijn dienst heeft-ie ook niet....
Maar 't is alles proper en netjes, een winkeltje van oud-hollandsche
heldere zuiverheid en eerlijke waren.... Als Baas de Meester het
uithangbord had moeten schilderen, had-ie d'r vast In den lieven Eenvoud
opgezet.... En ik dacht na ... als 'k eens naar binnen ging en wat
kocht, om 't bij me thuis op m'n gemak na te pluizen.... M'n gezicht
kennen doet Poort toch niet, en 't zou trouwens al 'n "reuze"-toeval
wezen, als-ie zelf in dat filiaaltje zat. ,
Maar, nom d'une pipe, hij zat d'r wel, en: dat portret door Pieter de
Mets.... Maar 't viel erg mee, daar niet van; na twee glaasjes waren we
al aan 't tutoyeeren: je moet rekenen, we kenden elkaars zaken al
zoolang, en zoo hebben we tot heel laat, in 't gezellige achterkamertje,
met de warm-gele zoldering en de je knus omstaande wanden geboomd, en
het gerinkel van de winkelbel--die was geen oogenblik in rust--omklonk
hem, denk ik, als de muziek der sfeeren. En ik moest maar van alles
proe
|