org het meer
dan een belofte, en hoe vaak gaf het er geen. Wat tusschen dat werk en
het thans besprokene ligt, ik moet helaas biechten het niet te kennen.
Wel had ik met groote bewondering en liefde eenige zijner Gids-gedichten
gelezen--waarvan trouwens in dezen bundel zijn opgenomen--maar dat was
al. En nu!--als ge de vermenschelijking van den god Pallieter wilt
aanschouwen, zie dan dezen mensch....--Zeker, ook van Collem zou voelen,
door het eten van "Gods fruit" Hem te verheerlijken, ook hij zou den
oven opensluiten als waar' die een heiligdom, en het eten van een
beschuitje met honig zou hij, even juichend, als slot dichten aan een
psalm. Maar--voelt van Collem als Pallieter het "bruur boom", Pallieter
voelt niet als van Collem het "broer mensch". Voelt van Collem zich
gelijk Pallieter door de vreugde van het eenheidsbewustzijn doordringen,
Pallieter voelt niet gelijk van Collem de smart, ook die der
gescheidenheid. De een staat in de durende zegepraal, nu ja, daarvoor is
hij een god; de ander staat in den strijd, maar voorvoelt zoo sterk en
hel het heil der overwinning, dat het hem is alsof hij reeds daarin
leefde--en ik zoude hieraan toevoegen: "daarvoor is hij mensch", indien
daartoe niet meer dan het gewone menschzijn wierd vereischt, indien men
daarvoor niet een zeer bijzondere en zeer schoone mensch moest
zijn.--Het is opmerkelijk, dat een van de zwakkere gedichten in dezen
bundel--[p.138] de oude Adam leeft ook nog steeds in van Collem: de nog
soms onbeheerschte, die, als de poezie-Eva hem een appel biedt, waarin
hij niet mag bijten, wel even tegenstribbelt, maar toch eindigt met
toehappen--het is opmerkelijk, dat een van de zeer weinige zwakkere
gedichten: De Aarde, juist een treurzang, om dezen volkerenverdervenden
tijd, is. Vergelijk ik dit vers met soortgelijke van de Haan dan voel ik
de laatste als veel zwaarder en magistraler van toon. Dit is droog van
klank en aarzelend-tastend van gang. En ik denk: zou ook hierin niet
weer schuchter schemeren, wat in Pallieter aan den laaien dag treedt:
dat het menschelijk-onvolgroeide pantheistische geluksgevoel de overgave
aan de smart uitsluit?...--Ten slotte: laat ik niet vergeten te zeggen,
dat menige invloed dit werk doorspeelt, maar er tevens in een adem aan
toevoegen, dat, moge dan ook Gorter zijn zonnelach op dit water zien
tintelen en Henriette Roland Holst's mild halflicht uit de diepte
donkeren, de stroom-zelf die van des dichters eigen rijke, innige en
mel
|