eriger "zang" van Daifilo. En als pendant van Amaril op blz.
14, had ik het geestige en, mij dunkt, den hedendaagschen lezer wel
lijkende Amaril, had jck hajr wt uw tujtjen, er maar bij genomen. Een
bepaalde tekortkoming echter acht ik, dat de fel-zinnelijke Hooft--hij
had met Boccacio niet slechts zijn humanistische [p.113] neigingen en
voorkeur voor de letteren boven den koophandel gemeen!--niet door een
vers als Dartelavondt is vertegenwoordigd. Er komt hier, meen ik, een
zelfde tegenzin van den heer Spits, tegen grover-sensueele passages, als
in zijn vertaling van de Beatrijs aan het licht. Maar erger dan eene
tekortkoming: een volstrekt vergrijp vind ik de verminking van Op Liefs
Afweezen. Niet slechts de vijf laatste coupletten, maar zelfs het derde,
dus iets uit het midden, uit een gedicht te snijden...! Bloemen lezen
van een veld en takken afbreken van een boom zijn twee verschillende
dingen! Gelijk ook bloemen lezen iets zeer liefs kan zijn, maar ze
slordig te laten vallen als steken van een breikous, iets bepaald
onliefs is. Ik doel op eenige drukfouten, die zin of metrum, een enkel
maal zelfs beide, storen, al blijkt, in twee gevallen althans, uit de
noten de juiste lezing wel. In Deuntje: een "wonder-ziek geesje" in
plaats van "wond-ziek." (In hetzelfde gedicht ware 't m.i. beter geweest
Leendertz' noot bij "Gloorroos" over te nemen: de moderne lezer snapt
niet zoo dadelijk, dat dit woord het troetelnaampje van een meisje is.)
Op blz. 26 is zelfs de door Perk opnieuw beroemd geworden regel:
"En is geen lachje, neen, maer lachens daegheraedt"
verminkt door in plaats van maer te laten staan: man; terwijl in den
regel:
"Hier streckt de stock het derde been
"Den ouden man...."
door in plaats van streckt te drukken: sterckt, de gezegde oude man een
kermiswonder-met-drie-beenen is geworden. Ik begrijp dat de
Errungenschaften op dit gebied van den Grootmeester-aller-Bloemlezers,
den jongere in de oogen steken! Maar toch zou ik den heer Spitz, waar
hij voor deze uitmuntendheid veel te--goed is, willen raden: keer gij
liever tot de zachtere zeden van het pre-Knutteliaansche tijdvak
terug....--
April '18.
* * * * *
[p.114] G. VAN HULZEN: VAN DEN ZELFKANT DER SAMENLEVING. ZIJN KIND
De makers der catena fina werden spoedig blind, vertelt Schopenhauer. En
het is mij of ik daarin iets van mijn eigen tijd beleef.... Want wat
dien ouden, Italiaanschen ed
|