ik zie 't nu.... U zijt geen schepper meer als
straks.... U zijt 'n mensch als ik geworden. Ik herken mijn eigen
twijfelen in U helaas, maar uwe zekerheden herken ik niet meer." En de
man staat op en gaat heen....--O, de Meester, dit is het lot van alle
scheppenden, als dat vreemde heimwee hen naar het gewone mensch-zijn
trekt ...--naar: los te zijn van scheppende droomen; los van die
over-vreeselijke, pijnende gevoeligheid; los van hun onverzadelijke,
duistere drift naar een vermoede licht, al maar heller begeerd, al maar
heller dan zij ooit hebben gekend ... bevrijd te zijn van dat dunne,
meedeinende, maar nooit wijkende, alles zoo anders kleurende waas, dat
hen van de anderen scheidt. Want nooit worden zij daaraan geheel
onttogen en nooit hun de zoete vrede der gewone menschen en het
't-zelfde-voelen met dezen gegeven. Blijf daarom je nerveus-trillende,
je van leven kloppende verhalen schrijven; hoe levend en schoon zijn zij
ook weer hier, al zijn, gelijk in al het levende, doode plekken in hen.
Maar mijmer geen Harlekijntjes meer. Wat de mensch beminnenswaard zelfs
acht in zijn evenbroeder, verwerpt en veroordeelt hij nog in hem dien
hij als kunstenaar meende te hooren, terwijl toen de kunstenaar niet
sprak....--
Febr. '18.
* * * * *
[p.111] R.J. SPITZ: UIT HOOFT'S LYRIEK
De heer Spitz maakt zich wel zeer verdienstelijk zoowel jegens de oude
literatuur als jegens den modernen mensch, die hij zich zoozeer beijvert
tot elkander te brengen. Eerst de overzetting van de Beatrijs uit het
Middel-Nederlandsch in het hedendaagsch, een werk, dat, er mogen dan ook
duidelijk-zichtbare vlekjes op zijn aan te wijzen--ik kom er spoedig
elders op terug--toch van een pieteitvollen moed en een schoonheidsbesef
getuigt, die den uitvoerder eeren. Nu deze bescheidener maar niet minder
gewichtige arbeid van het samenstellen eener korte bloemlezing uit
Hooft's lyriek, waarbij echter, daargelaten dat het doen eener keuze
vaak evenzeer een blik gunt in den geest van die haar deed, als een
vertaling in dien van den vertaler, de bloemlezer kans heeft gezien en
wel gebruikt, om zijn zeer te waardeeren aandeel in het gebodene te
verhoogen door het schrijven eener beknopte, aangenaam-leesbare, zeer
concis-gestelde inleiding, welke met een zekere prettig-aandoende,
vastbesloten flinkheid de dingen bespreekt of noemt, waar 't op aankomt.
Als ge hem, in den eersten zin reeds, zoo terloops hoort zegg
|