e Raeskin's verhaal-stijl mee-rhythmeert met den aard van het
gebeuren. De pastoor heeft besloten zijn ontslag te vragen en neemt een
aanloopje, om dit zijn huishoudster, die hem twintig jaar trouw heeft
gediend, mede te deelen. De vrouw begrijpt hem onmiddellijk. "Ze
verstond uit zijn woorden, dat hij zijn jaren opgeteld had en weg
wilde..." zoo vertelt 't onze schrijver en is er aldus in geslaagd, in
die weinige door mij gecursiveerde woorden van bijbel-plechtige wijding
heel de ontroering dier twee oude menschen op dit voor hen zoo
gewichtige oogenblik te geven--te geven zonder met een woord van die
ontroering-zelve te hebben gerept.--En niettemin, naast zoovele deugden
heeft dit boek deze groote tekortkoming, dat het te ondiep blijft, het
hart-innige leven niet raakt. Dat het sexueele gevoelsleven der
waarlijk-geloovige en kuische priesters--en zulk een is Pastoor
Horsman--een geweldig, schoon soms meer latent, maar dan toch straks
weer [p.82] te heviger oplaaiend, element in hun psychisch complex moet
vormen, wie kan het betwijfelen? En ook: wie langer nadenkt over den
levenslust en de blijmoedigheid dezer, zij 't eenzijdige, asceten, zal
allicht inzien, als ik, dat die levenslust niet slechts niet-strijdig is
met dat ascetisme, maar er zelfs uit voortvloeit. Het wil mij namelijk
toeschijnen, dat zij voortkomt uit de zelf gerustheid, de diep-stille
tevredenheid van den zelfoverwinnaar. Vandaar dan ook deze, ook in dit
boek zoo uitstekend gebeelde, losheid en snaakschheid in den onderlingen
omgang dezer geestelijken: het groote offer hunner machtigste
hartstochten heft hen van zelf boven het pueriel gedoe en den door dat
werkelijke offer overtollig geworden schijn van
"geestelijkheids"-uiterlijkheden uit. En welnu, dit geheele
gevoelsleven, het sexueele complex van worsteling en overwinning of
nederlaag, wordt in dit boek helaas niet aangeraakt--het voorvalletje
met den kapelaan heeft louter compositorische, geen psychologische
waarde--en daardoor wellicht, dunkt mij, niet slechts deze, maar ook
elke andere wellicht mogelijke verklaring van gene blijmoedigheid
gemist.--Vroeg men mij echter wat, naast die groote tekortkoming, wel de
hoogste deugd van dit werk is, ik zou zeggen, dat het trots en in zijn
beperking toch zoo' leeft, dat het bijna de literatuur voor het leven
doet vergeten.... Het doet den lezer droomen naar het leven toe, en al
diens met het boekonderwerp verwante herinneringen roept het op.... O,
die teg
|