enstelling tusschen de hakkelende Pastoor Jansen's niet
alleen--herinner U dien groot-goeden, kinderlijk-zuiveren vriend van
lieven Woutertje!--en de rhetorische Dominee Doelaeker's, maar ook
tusschen de laatsten en de kleiner-menschelijke Pastoor Horsman's--en nu
maar in 's hemels naam: wel te verstaan: in het leven!--... Hoe jeuken
mij de vingers daarop door te gaan ... Maar zoo ik 't deed, ik viel uit
mijn literair-critische rol, en het geeerde publiek floot mij het
tooneel af--terecht!--
Oct. '16.
* * * * *
[p.83] LOUIS COUPERUS: DE KOMEDIANTEN
Het is nu al 'n vijf jaar geleden, dat ik mij 'n weinig vroolijk mocht
maken om het Antiek Tourisme des heeren Couperus, sindsdien volgde ik
zijne productie slechts zeer accidenteel ... ontmoette ik 'm eens in
zijn tijdschrift, het was mij genoeg: ik zocht hem niet, hij boezemde
mij geen belangstelling meer in.... Wat mij interesseert in een eens
groot gebleken kunstenaar, dat is het, zij 't dalend-en-stijgend,
bewegen van zijn genie, en daar nu de heer Couperus van zijner
jeugdjaren genie voorgoed verlaten scheen en een "vruchtbaar talent" was
geworden, een talent met precieuse stijl-versteeninkjes, trucjes,
maniertjes en routine, werd dit mij weldra een quantite negligeable, al
had ook die quantite een zoo geweldigen omvang dat zij alle
letterkundige bourgeois epateerde tot bezwijmens toe. Deze literaire
zeeslang, die zoo langzamerhand alle de landen "rondom de oude
wereldzee" met hare kronkels omvatte, mocht voor mij zoo dik en lang
zijn als ze maar wou en kon, ze mocht heele scheepsvrachten oue
Romeinen, Grieken en Aziaten vreten--sinds ik meende zeker te zijn, dat
zij toch nooit meer op 't strand mijner verwachting een werkelijken
mensch zou werpen, een naakten mensch, een Jona, maar louter homunculi,
als uit Dr. Wagner's fleschje, zag ik niet meer naar haar om. Tot plots
... daar wordt me nu dit boek toegezonden: een werk weer over de antieke
wereld, ditmaal hare comedianten; een werk weer met maniertjes, trucjes
en zeer kunstmatige verkwijningen en verfijningen, maar tevens een met
eenige figuren van waarlijk-diepe, ruw-teedere menschelijkheid: de
dominus-gregis en de gladiator Carpoforus [p.84] vooral. En gaarne erken
ik ook, dat het boek vol fijne stemmingen is, stemmingen vaak verweven
in den dan zeer zuiver en schoon gestileerden dialoog. Doch het is
jammer, schoon niet dan zeer natuurlijk, dat Couperus, sinds hij ee
|