Lotharingen en Frankrijk. De dood maait in een land van
driehonderd veertig uren omtrek, binnen tweehonderd ommuurde steden,
in honderd vijftig dorpen die stadsrecht bezitten, in vlekken en
velden. En de koning erft.
Elfduizend beulen zijn niet te veel om dat werk te verrichten,--Alva
heet hen soldaten. En de bodem der vaderen is eene slachtbank geworden,
gevlucht door de kunsten, verlaten door de getrouwen, geschuwd door al
de ambachtslieden, die liever den vreemde gaan verrijken, alwaar men
hun den God van het vrije geweten laat aanbidden. Dood en ondergang
maaien. De koning erft.
De landen hadden hunne privileges bekomen met macht van
geld, gegeven aan behoeftige vorsten; die privileges worden
verbeurdverklaard. Volgens de verdragen, gesloten tusschen de landen
en de vorsten, hadden zij gehoopt te genieten van de rijke vrucht
van hun arbeid. Zij bedriegen zich: de metser bouwt voor den brand;
de ambachtsman werkt voor den dief. De koning erft.
Bloed en tranen! De dood maait op de brandstapels, op de boomen,
die langsheen de groote wegen tot galgen dienen, in de gapende
kuilen, in dewelke de arme meidekens levend worden geworpen, in de
kerkers der gevangenissen, in de kransen van brandende takkebossen,
te midden waarvan de slachtofferen met zacht vuur verbranden, in de
gloeiende stroohutten, waarin de veroordeelden sterven door rook en
door vuur. De koning erft.
Aldus wilde de Paus van Rome.
De steden zijn vol spionnen, die loeren op hun deel van de erfenis
der slachtofferen. Hoe rijker, hoe schuldiger. De koning erft.
Maar de wakkere mannen van den lande zullen zich niet laten kelen
als lammeren. Onder de vluchtelingen, zijn gewapende mannen, die
zich in de bosschen verschuilen. De monniken hadden ze verklikt,
opdat men hun lijf en goed zou ontnemen. 's Nachts en ook 's daags
werpen zij zich dan ook bij benden, als wilde dieren, op de kloosters;
zij nemen er het geld terug, dat aan het arme volk ontroofd werd
onder de gedaante van gouden en zilveren kandeleers, fierters of
reliquieenkastjes, kostbare ciborien, patenen en heilige vaten. Niet
waar, goede lieden? Zij drinken den wijn, dien de monniken voor zich
zelven bewaarden. De gesmolten of verkochte vaten zullen dienen tot
den heiligen oorlog. Vive le geus!
Zij bestoken, dooden, plunderen de soldaten des Konings en vluchten
vervolgens naar hunne holen. Dag en nacht ziet men in de bosschen
vuren aansteken en uitdooven, en gedurig van plaats verandere
|