tak hij zijnen buit op zak en
verliet de stad.
Hij ging recht naar het kamp van den Zwijger, gaf hem het geld en
vertelde den Prins hoe hij er aan geraakt was: dit was het beste
middel om schattingen van den vijand te lichten, meende hij.
En de prins gaf hem tien gulden.
De graat werd in een kristallen doos gevat, en gestoken tusschen de
twee armen van het kruis op het hoogautaar, in de kerk van Bouillon.
En een iegelijk, in die stad, weet dat de bult van den rechtgemaakten
lasteraar steekt in het kruis.
XI.
De Zwijger, die in de omstreken van Luik was, deed, alvorens de Maas
over te steken, marschen en tegenmarschen, om de waakzaamheid des
hertogen te verschalken.
Uilenspiegel nam zijne plichten van soldaat ter herte, hanteerde zeer
behendig zijne bus, en hield steeds de ooren en oogen goed open.
Om dien tijd kwamen in het kamp meerdere Vlaamsche en Brabantsche
edelen, die in goede overeenstemming leefden met de heeren, kolonels
en hopmans van 't gevolg van den Zwijger.
En weldra kwamen in het kamp twee partijen tot stand, die gedurig met
elkander in twist waren. De eenen spraken: De prins is een verrader. De
anderen antwoordden, dat de beschuldigers logen en dat zij hun hunne
leugentaal zouden doen slikken. Het wantrouwen werd langzamerhand
grooter. Zij werden handgemeen bij troepen van zes, acht, twaalf man,
vochten in tweegevecht met alle wapenen, ja zelfs met vuurroeren.
Op het gerucht kwam de prins eens toegeloopen; hij drong tusschen de
beide partijen. Een kogel rukte zijn degen aan zijne zijde weg. Hij
stelde een einde aan 't gevecht en bezocht heel het kamp om zich te
toonen, opdat men niet zeggen zou: "De Zwijger is dood, de oorlog
is gedaan".
's Anderen daags, omtrent middernacht, bij mistig weder, stond
Uilenspiegel gereed een huis te verlaten, waar hij een Vlaamsch
minnelied aan een Waalsch meideken gaan zingen was, toen hij eensklaps
aan de deur van het naburige huis een driemaal herhaald ravengekras
hoorde. Een boer kwam op de zulle. Uilenspiegel hoorde stappen op
den weg.
Twee mannen, die Spaansch spraken, kwamen bij den boer, die hun zeide
in dezelfde tale:
--Wat hebt gij gedaan?
--Goed werk, zeiden zij, leugens verspreid ten voordeele des
konings. Dank zij ons, zeggen de wantrouwende hoofdmannen en
soldaten tot elkander: 't Is uit lage eerzucht, dat de prins den
koning wederstand biedt; aldus hoopt hij gevreesd te worden en, als
onderpand van den vrede, vele sted
|