geefs bevestigde de prins
hun, dat zij naar een gewisse zegepraal gingen, naar eene stede met
hert en ziel hun toegedaan: zij wilden niet luisteren, en ontstaken
groote vuren om zich te warmen, met hunne onttuigde peerden.
De aanval der stad werd uitgesteld tot 's anderen daags; en Alva,
hoogst verbaasd over den stoutmoedigen overtocht, vernam door zijne
spionnen, dat de soldaten van den Zwijger nog niet bereid waren tot
den aanval.
Daarop deed hij Luik en heel de omliggende streek bedreigen alles in
vuur en vlam te zullen zetten, zoo de vrienden des prinsen er eenige
beweging maakten. Geeraard van Groesbeek, de bisschoppelijke serjant,
deed zijne soldaten wapenen tegen den prins, die te laat kwam door
de schuld der Hoogduitschers, benauwd voor een beetje water in hunne
schoenen.
XIII.
Uilenspiegel en Riesencraft hadden hunne getuigen gekozen; deze
beslisten, dat de twee soldaten te voet zouden vechten, totdat de
dood er op volgde, zoo dit den overwinnaar behaagde, want dit waren
de voorwaarden die Riesencraft stelde.
Het gevecht greep plaats in een kleine heide.
Reeds van den vroegen morgen had Riesencraft zijne kleedij van
boogschutter aan: de salade, dat is de helm, met ijzeren halsstuk,
zonder vizier, alsmede een malienhemd zonder mouwen. Daar zijn ander
hemd aan stukken vaneen viel, stak hij het in zijnen helm om er in
geval van nood, pluksel van te maken. Hij nam eenen voetboog van goed
hout der Ardennen, eenen koker met dertig pijlen, een lange dagge,
doch geen tweehandig zweerd, dat een wapen der busschutters was. En hij
kwam naar het strijdperk op zijn handpeerd, dat met den oorlogszadel,
het met pluimen versierde hoofdharnas, en met een ijzeren borstharnas
opgetuigd was.
Uilenspiegel koos de uitrusting van een gewapenden ridder: tot rijdier
had hij een ezel; tot zadel de rokken eener deerne; het hoofdharnas
was van wisschen, versierd met wuivende schavelingen. Het borstharnas
van zijn rijdier was van spek, want zeide hij, het ijzer kost te duur,
het staal is buiten prijs en, wat het koper betreft, in de laatste
dagen heeft men er zooveel van noodig gehad om kanonnen te gieten,
dat er niet genoeg meer overblijft om een konijn uit te rusten; tot
hoofddeksel had hij een schoonen saladestruik, dien de slekken nog
niet opgegeten hadden; op de salade stak eene zwanepluim, om hem te
doen zingen als hij soms stierf.
Zijn stootdegen was een goede, lange, dikke stok van dennenhout, waarop
een b
|