nste meidekens van de wereld.
--Ik geloof, dat gij weer aan 't droomen zijt, sprak Lamme.
Uilenspiegel antwoordde:
--Onder haar zal ik de Zeven vinden. Er werd mij gezegd:
In den dood en in het bloed,
In de puinen en de tranen,
Vind de Zeven.
... Wie dan veroorzaakt meer verderf dan de meisjes van plezier? Is
het niet bij heur dat de arme, waanzinnige mannen hunne schoone,
klinkende en blinkende karolussen verteren? Laten zij niet bij heur,
juweelen, ringen en kettingen; keeren zij niet uitgeschud huiswaarts,
zonder wambuis en soms zonder hemde, terwijl de deernen smeren en teren
met het geld, dat zij hun ontfutseld hebben? Waar is het roode, heldere
bloed, dat in hunne aderen vloeide? Het is preisap geworden. En vechten
de mannen niet tegen elkander met messen, met daggen, met zweerden, tot
den dood, om heure gunst te verkrijgen? De bleeke en bloedende lijken,
die men wegbrengt, zijn lijken van arme, waanzinnige verliefden. Als
de vader knort en gestreng blijft zitten, als zijn witte haren er
witter en stijver uitzien, als uit zijne droge oogen, die branden van
verdriet over het verderf van zijn kind, geene tranen meer vloeien;
als de moeder, stilzwijgend en bleek als de dood, weent alsof voor
haar de wereld nog slechts wee en ramp moest baren, wie dan is de
schuld van dat verdriet, van die tranen? De lustige meidekens beminnen
niemand dan zich zelven en het geld, en heel de denkende, werkende,
zwoegende wereld houden zij aan heure rokken gebonden. Ja, Lamme,
daar zijn de Zeven, en wij zullen bij de meidekens gaan. Wellicht
vinden wij daar uwe vrouw: zoo vangen wij twee vliegen in een slag.
--Ik wil wel, sprak Lamme.
Toen was men in de hooimaand, in het midden van den zomer, als de zon
de bladeren der kastanjeboomen roostert, de vogeltjes in het loover
kweelen en de insecten van genoegen gonzen, omdat het gras zoo warm is.
Lamme doolde met gebogen hoofde naast Uilenspiegel door de straten
van Antwerpen; hij sleepte zijn lichaam voort, alsof het zwaar als
een huis was.
--Lamme, sprak Uilenspiegel, gij ziet er wederom zoo weemoedig uit;
weet gij dan niet dat niets slechter kan zijn voor uw vel? Als gij
volherdt in uw zwarte gedachten, zult gij het verliezen met stukken
en brokken. En dan zal het aangenaam zijn te moeten hooren, als men
van u zal spreken: de schurftige Lamme.
--Ik heb honger, sprak Lamme.
--Kom eten, zei Uilenspiegel.
En samen gingen zij naar de Oude Trappen
|