--Laat mij gerust, zeide Lamme; ik lach met u, met uwe vuurpannen,
met uwen Toren-zonder-Nagels, met uwe Astarte en met al de flauwe kul,
die gij verkoopt. Trek mij niet af van mijne sausen.
--Pas op, sprak Uilenspiegel. Het geblaf houdt niet op, het komt
dichter en dichter, de honden huilen, de trompetten weerschallen. Pas
op voor het hert.
Op die woorden nam Lamme de vlucht, en Uilenspiegel riep hem nog
achterna:
--Hoort gij de jachthorens?
--'t Is niets, Lamme, kom terug bij uwe stoverije, sprak de oude
man. 't Zijn de honden, die hun deel van het wild krijgen; het hert
is dood.
--Dat zal ons een lekkeren maaltijd bezorgen, sprak Lamme. Ik hoop
wel dat gij mij zult nooden, ter oorzake van de moeite, die ik mij
geef voor ulieden. De saus van de vogelen zal lekker zijn, maar ze
kraakt toch een weinig. Dat kan ook niet missen, want de vogelen
zijn in het zand gevallen, als die groote duivel van een hert op mij
kwam gestormd, en mijn wambuis en mijn vel al te zamen aan stukken
trok. Maar zeg eens, vreest gij de houtvesters niet?
--Wij zijn al te talrijk, sprak de oude man; zij zijn bevreesd en
verontrusten ons niet. Ook de serjanten, beulsknechten en rechters
laten ons met vrede. De inwoners van de steden zien ons geerne,
want wij doen hun geen kwaad. Wij zullen hier nog eenigen tijd
leven in vrede, ten ware het Spaansche leger ons omsingelde. Mocht
dat gebeuren, zoo zouden wij, grijsaards, jonge mannen, vrouwen,
dochteren, knapen en meidekens, ons leven duur verkoopen, en liever
nog doodden wij elkander, dan duizend folteringen te lijden door de
hand van den bloedigen hertog.
Uilenspiegel sprak:
De tijd is voorbij, dat men den gruwzamen beul te lande bestreed, 't
Is op zee, dat wij zijne macht moeten fnuiken. Gaat naar den kant van
de Zeeuwsche eilanden, over Brugge, Heist en Knokke, langs het duin.
--Wij bezitten geen duit, spraken zij.
Uilenspiegel antwoordde:
--Hier zijn duizend karolussen vanwege den prins. Gaat voort langsheen
de waterloopen, vaarten, stroomen en rivieren; als gij schepen ziet met
het merk J-H-S, dat een uwer het gezang des leeuweriks nabootse. Een
hanengekraai zal U antwoorden. En gij zult wezen bij vrienden, bij
soldaten van 't vrije geweten.
--Wij zullen het doen, zeiden de mannen.
De jagers, gevolgd door de honden, verschenen weldra, en trokken met
koorden het doode hert achter zich.
Toen zetten allen zich neer rond het vuur.
Zij waren wel zestig in getal
|