FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352  
353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   >>   >|  
kte: --Hans, mijn liefste, Hans, mijn welbeminde, geef mij den vredekus; bezie mij, het bloed vloeit uit mijn voorhoofd; de ziel heeft een gat gemaakt en nu wil zij buiten; fluks ga ik sterven: laat mij toch niet alleen! Vervolgens zeide zij met stillere stem: --Eertijds hebt gij uwen vriend gedood uit jaloerschheid, langs den dijk. En met den vinger wees zij naar den kant van Dudzele. --Toen bemindet gij mij meerder dan nu. En zij nam de knie van den edelman vast en omhelsde ze, en zij greep zijnen schoen vast en kuste dien. --Wie is die man, die gedood werd? vroeg de hoogbaljuw. --Ik weet het niet, genadige heer, antwoordde de bleeke ruiter. Wij hebben geene zaken met hetgeen die schooister vertelt. Laat ons voortgaan. Het volk kwam te hoop rond hen; hoogpoorters en gemeen, werklieden en boeren trokken partij voor Katelijne, en alle riepen: --Gerechtigheid, heer baljuw, gerechtigheid! En de baljuw sprak tot Nele: --Wie is de man, die gedood werd? spreek volgens God en waarheid. Nele zeide, naar den bleeken jonker wijzend: --Deze hier kwam alle Zaterdagen in de keet om mijne moeder te zien en heur geld af te doen: hij heeft eenen vriend van hem, Hilbert genoemd, gedood in den akker van Servaas Vander Vichte, niet uit jaloerschheid, maar om de zevenhonderd karolussen niet te moeten deelen met hem. En Nele verhaalde de minnarijen van Katelijne en wat deze 's nachts hoorde, toen zij verborgen was achter den dijk, die liep door den kouter van Servaas Vander Vichte. --Nele is stout, zeide Katelijne, zij is wel hard jegens Hans, jegens heuren vader. --Ik zweer, zeide Nele, dat hij schreeuwde als de nachtuil, om van zijne tegenwoordigheid miede te geven. --Gij liegt, zeide de edelman. --Ho, neen! sprak Nele, en mijnheer de baljuw en al die heeren, hier tegenwoordig, zien het wel: gij zijt bleek geenszins van koude, maar van schrik. Hoe komt het dat uw gezicht niet meer blinkt? Bezigt gij de tooverzalve niet meer, met dewelke gij u streekt, opdat gij helder zoudt zien als de baren der zee, 's zomers, als 't donkert? Maar, vermaledijde tooveraar, verbrand zult gij worden voor de pui van 't Schepenhuis. Gij zijt de oorzaak van Soetkin's dood, gij bracht heuren zoon, eenen wees, tot ellende; gij, die ongetwijfeld een edelman zijt, kwaamt bij ons, werklieden, om mijne moeder een enkele maal een weinig geld te brengen en er heur al de andere keeren veel te ontnemen. --Hans, sprak Katel
PREV.   NEXT  
|<   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352  
353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   >>   >|  



Top keywords:
gedood
 

baljuw

 
Katelijne
 

edelman

 

werklieden

 

Servaas

 
Vichte
 

Vander

 
moeder
 
heuren

jegens

 

vriend

 

jaloerschheid

 

kouter

 

verhaalde

 
deelen
 

achter

 

Schepenhuis

 

worden

 

oorzaak


bracht

 

Soetkin

 
verborgen
 

ellende

 
nachts
 

enkele

 
weinig
 

brengen

 

andere

 
minnarijen

ongetwijfeld
 

ontnemen

 

hoorde

 

keeren

 

kwaamt

 

tooveraar

 

moeten

 

zomers

 

schrik

 

dewelke


tooverzalve

 

Bezigt

 

gezicht

 
helder
 
blinkt
 

geenszins

 

nachtuil

 

schreeuwde

 

vermaledijde

 
streekt