derik Slosse, die de
achttien in een hinderlaag deed vallen. Hier is hij. De anderen zijn
onschuldige knechten en meiden.
Vervolgens langde hij hem een tassche, en hij sprak:
--Deze guldens groeiden in bloempotten in het huis des verraders:
er zijn er tienduizend.
Messire Worst zeide hun:
--Gij misdeedt de schepen te verlaten; doch gezien den goeden uitslag,
zal u vergiffenis worden geschonken. Welkom zijn de gevangenen en de
tassche vol guldens, en eere aan u, dappere lieden, aan dewelken ik,
volgens de rechten en costumen ter zee, het derde deel van den buit
schenk; het tweede deel zal zijn voor de vloot, en het andere derde
voor onzen hoofdman, den Prins van Oranje; knoopt den verrader op
staanden voet op.
De Geuzen gehoorzaamden; daarna kapten zij eene bijt in het ijs,
waarin zij het lijk smeten van Diederik Slosse.
Toen zeide messire Worst:
--Groeit er gras rond de schepen? Me dunkt, ik hoor hoenders kakelen,
schapen blaten en runderen loeien?
--Dat zijn de gevangenen voor onzen mond, antwoordde Uilenspiegel;
zij zullen hun rantsoen in stoverije betalen. Messire admiraal krijgt
het beste stuk van dezelve.
... Wat deze knechten en meiden betreft, onder dewelken zich
verscheidene lieftallige en poezele vrouwen bevinden, die ga ik weer
op mijn schip brengen.
Toen zulks gedaan was, hield hij hun de volgende rede:
--Mannen en vrouwen, gij zijt hier op het beste schip van de
wereld. Wij brengen er den tijd door met smullen; 't is een festijn
zonder einde. Als 't u belieft van hier weg te gaan, kunt gij het
doen, mits een rantsoen te betalen; verkiest gij te blijven, dan
zult gij leven lijk wij: dapper werken en flink eten. Wat die lieve
vrouwlieden betreft, ik geef haar bij gezagvoerderlijke macht de
volle vrijheid van lijf: 't is te zeggen, dat het mij heel eender
is of zij heure vrienden houden, die met haar op het schip kwamen,
of eene keuze doen onder onze dappere Geuzen, hier tegenwoordig,
om heur huwelijksch gezelschap te houden.
Maar al de lieftallige vrouwlieden bleven trouw aan heure vrienden,
uitgenomen een enkele, dewelke glimlachend keek naar Lamme en hem
vroeg of hij van heur wilde weten.
--God zegene u, liefste, zeide hij, maar ik ben reeds genomen.
--Hij is getrouwd, de dikzak, zeiden de Geuzen tot de spijtige schoone.
Maar zij keerde hen den rug toe en koos er een anderen, die, gelijk
Lamme, een goede tronie en een dikken buik had.
Dien dag en den volgenden gastreerde
|