die deze opende;
hij wilde den monnik bij een oor op het dek trekken, maar het ging
niet; toen wilde hij hem zijdelings doen buitenkomen, maar het ging
ook niet.
Wij moeten het kot uitbreken; de kapoen is gemest, zeide hij.
De monnik kwam er toen uit, keek met groote, verdwaasde oogen in
het rond, hield met de beide handen zijn buik op, en viel op zijn
achterste, ter oorzake van een hevige baar, die het schip ophief.
En Lamme zei tot den monnik:
--Zult ge mij nog dikzak heeten? gij zijt dikker dan ik! Wie diende
u zeven eetmalen daags voor? Ik! Hoe komt het, schreeuwer, dat gij
nu zachtmoediger zijt jegens de arme Geuzen?
En, zijne rede vervolgend:
--Als gij nog een jaar in uwe kooi blijft, kunt gij er niet meer uit:
bij de minste beweging lillen uwe kaken als verkensgelei; gij schreeuwt
al niet meer; weldra zult gij niet meer kunnen blazen.
--Zwijg, dikzak, zeide de monnik.
--Dikzak, zei Lamme, in woede ontstekend, ik ben Lamme Goedzak;
gij zijt broer Dikzak, Vetzak, Slokzak, Leugenzak, Modderzak; gij
hebt vier duim spek onder uw vel; men ziet uwe oogen niet meer;
Uilenspiegel en ik zouden, op ons gemak, huizen in uwen buik, die
groot is als eene kerk. Gij heet mij dikzak, wilt gij eenen spiegel
om Uwe Dikbuikigheid te bewonderen? Ik ben het, die u voed, gevaarte
van vleesch en been. Ik heb gezworen, dat gij vet zult spuwen, dat
gij vet zult zweeten, dat gij sporen van vet achter u zult nalaten,
als eene keers, die smelt in de zonne. Men zei mij, dat de geraaktheid
komt met de zevende kin: de zesde is in aantocht!
Vervolgens wendde hij zich tot de Geuzen:
--Aanschouwt dien hoereerder! sprak hij. Het is broer Cornelis
Adriaensen, van Brugge: daar preekte hij een nieuwe eerbaarheid. Zijn
vet is zijne straf, en zijne straf is mijn werk. Nu, luistert,
gij allen, matrozen en soldaten: ik ga u verlaten, u verlaten,
Uilenspiegel, u verlaten, u ook, kleine Nele, om naar Vlissingen
te tiegen, alwaar ik eenig goed bezit, en er te leven met mijn arme
wedergevondene vrouw. Vroeger zwoert gij, mij alles toe te staan wat
ik zou vragen....
--Dat is Geuzenwoord zeiden zij.
--Dus, zeide Lamme, aanschouwt dien hoereerder, dien broer Adriaensen,
Vetlap-aensen van Bruggen; ik zwoer hem te doen sterven in zijn vet
als een zwijn; maakt hem een grootere kooi, doet hem met geweld twaalf
eetmalen daags verorberen in stede van zeven; geeft hem vetten en
gesuikerden kost; hij lijkt reeds een os, maakt er een olifant
|