, tweemaal achtereen zooveel arme menschen
liet dooden, zie die dwaallichtjes dansen; 't is de nacht in denwelken
de zielen der arme mannen, die gedood werden in de gevechten, het
koude voorgeborchte des vagevuurs verlaten, om zich te komen warmen
in de zoele lucht van de aarde: dit is het uur, waarop gij alles
moogt vragen aan Christus, welke de God van de goede tooveraars is.
--De assche klopt op mijn hert, zeide Uilenspiegel. Kon Christus maar
die Zeven toonen, wier in den wind gesmeten assche ons Vlaanderen en
heel de wereld gelukkig zou maken.
--Ongeloovige, zeide Nele, gij zult ze zien met de zalve.
--Misschien, als een geest wil nederdalen uit de koude sterre, zei
Uilenspiegel, met den vinger naar Sirius wijzend.
Bij dat gebaar hechtte een dwaallichtje, dat rondom hem fladderde,
zich vast aan zijn vinger, en hoe meer hij het los wilde maken,
hoe vaster het er aan bleef gehecht.
Doch terwijl Nele beproefde Uilenspiegel los te maken, kreeg zij ook
haar dwaallichtje aan de toppen heurer vingeren.
Uilenspiegel sloeg op het zijne en sprak:
--Antwoord! zijt gij de ziel van eenen Geus of van eenen Spanjool? Zijt
gij de ziel van eenen Geus, ga dan naar het hemelrijk; zijt gij die
van eenen Spanjool, keer terug naar de helle, die u braakte.
Nele zeide hem:
--Beleedig nooit de zielen, al waren het zielen van beulen.
En, terwijl zij heur dwaallichtje op den top van heuren vinger deed
dansen, zeide zij:
--Lichtje, liefelijk lichtje, welke miede brengt gij uit het land van
de zielen? Wat doen zij? Eten en drinken zij, hoewel zij geen mond
hebben? Want gij ook hebt er geen, bevallig lichtje! ofwel, nemen
zij slechts in het gezegende hemelrijk de menschelijke gedaante aan?
--Hoe kunt gij, sprak Uilenspiegel, aldus uwen tijd verliezen met
te spreken tot dat droef vlammetje, dat geene ooren heeft om u te
aanhooren, en geenen mond om u te woord te staan?
Maar zonder naar hem te luisteren;
--Lichtje, zeide Nele, antwoord al dansend, want ik ga u driemaal
ondervragen: eenmaal in den naam Gods, eenmaal in den naam der Heilige
Maagd, en eenmaal in den naam der sylphen, die de boden zijn tusschen
God en de menschen.
Zij deed het, en het lichtje danste drie keeren.
--Trek uwe kleederen uit; ik zal hetzelfde doen: hier is de zilveren
doos met de tooverzalve, zei Nele tot Uilenspiegel.
--'t Is mij eender, antwoordde Uilenspiegel.
Toen zij zich ontkleed en met zalve bestreken hadden, legden zij zich
|