--Ha! zeide zij, heb ik mijnen vriend gedood met de tooverzalf? Ik
wil ook sterven! Ha! Thijl, word wakker! Hij is als marmer zoo koud!
Uilenspiegel werd niet wakker. Een dag en een nacht liepen voorbij,
en Nele, koortsachtig van smert, waakte bij heuren vriend Uilenspiegel.
In den morgen van den tweeden dag, hoorde Nele het geklingel eener bel,
en zij zag een boer komen met eene spade op den schouder; achter hem
gingen een burgemeester en twee schepenen met eene waskeers in de hand,
de parochiepaap van Stavenisse en een koster, die een zonnescherm
hield boven het hoofd van den paap.
Zij gingen, naar zij zeiden, het heilig oliesel toedienen aan den
dapperen Jacobsen, die vroeger Geus was uit schrik, maar die, nu het
gevaar voorbij was, voor zijn dood terugkeerde tot den schoot der
Heilige Roomsche Kerke.
Weldra waren zij dicht bij Nele, die schreide, en zij zagen het lichaam
van Uilenspiegel uitgestrekt op het gras, met zijne kleederen aan.
Nele knielde neder.
--Meideken, zeide de burgemeester, wat doet gij bij dien doode?
Zij antwoordde, zonder de oogen te durven opslaan:
--Ik bid voor mijnen vriend, die hier viel, als door den bliksem
getroffen. Nu ben ik alleen: daarom wil ik insgelijks sterven!
De parochiepaap blies van genoegen en zei:
--God zij geloofd, de Geus Uilenspiegel is dood! Boer, haast u en delf
een graf; trek zijne kleederen uit, alvorens hem in de aarde te steken.
--Neen, zei Nele, rechtspringend, men zal ze hem aanlaten, hij zou
koude hebben in den killen grond.
--Delf een graf, zeide de parochiepaap tot den boer, die de spade
droeg.
--Ik wil wel, zeide Nele badend in tranen; daar zijn geene wormen in
het schelpzand, hij zal schoon en gaaf blijven, mijn geliefde.
En, als waanzinnig, bukte zij zich over het lichaam van Uilenspiegel
en kuste zij het met tranen en snikken.
De burgemeester, de schepenen en de boer hadden medelijden, maar de
pastoor zeide en herhaalde gedurig met blijdschap:
--De groote Geus is dood, God zij geloofd!
De boer dolf vervolgens een graf, legde Uilenspiegel er in en bedekte
hem met zand. En de parochiepaap las over het graf de gebeden der
dooden: allen knielden neder rondom het graf; doch plotseling zag men
onder het zand een groote beweging, en Uilenspiegel keek rond zich,
niesde en schudde het zand uit zijn haar, en greep den pastoor bij
de keel en zeide:
--Ketterbeul, gij begraaft mij levend in mijnen slaap. Waar is
Nele? Hebt gij ze
|