elden te voorschijn; het
eerste zeide:
--Ik was Hooveerdigheid, nu heet ik edele Fierheid.
De anderen spraken ook, en Uilenspiegel en Nele zagen Zuinigheid komen
uit Gierigheid, Levendigheid uit Gramschap, Eetlust uit Gulzigheid,
Wedijver uit Nijd, Droomerij van dichters en denkers uit Traagheid. En
de Onkuischheid, op hare geit, veranderde in een schoone vrouw,
die Liefde hiet.
En de dwaallichtjes dansten een blijden dans rondom dezelve.
Uilenspiegel en Nele hoorden toen duizend heldere, grinnikende stemmen
van verborgen mannen en vrouwen, die zongen:
Als over land en wateren
Die Zeven, hervormd, zullen heerschen,
Menschen, hoofden hoog!
't Is het heil der wereld.
En Uilenspiegel zeide:
--Nele, die geesten spotten met ons.
Maar een machtige hand greep Nele bij den arm en wierp heur in het
luchtruim.
En de geesten zongen:
Raakt het Noorden,
Kussend het Westen,
Rampspoed is uit.
Vind de Zeven
En den Gordel.
--Laas, zeide Uilenspiegel: Noord, West en Gordel.... Gij spreekt
wel raadselachtig, heeren Geesten.
En grinnikend zongen zij:
't Noorden is Nederland,
Belgie 't Westen.
Gordel is vriendschap,
Gordel verbond.
--Dat is wijs gesproken, heeren Geesten, zeide Uilenspiegel.
En grinnikend zongen zij nog:
De gordel, arme,
Om Neerland en Belgie,
Zal vriendschap wezen,
Vroom verbond.
Met raad
En daad,
Met dood
En bloed,
Als 't moet,
Was de Schelde daar niet,
Arme, de Schelde.
--Laas, zei Uilenspiegel, dat is dus ons veelbewogen leven: tranen van
't menschdom en spotternij van 't lot.
Grinnikend hernamen de geesten:
Verbond
Met bloed
En dood,
Was de Schelde daar niet!
En een machtige hand greep Uilenspiegel en smeet hem in het luchtruim.
X.
Toen Nele ten gronde te recht kwam, zag zij niets anders meer dan
de zonne, die opstond te midden van de gulden dampen, de toppen
der grashalmen, die insgelijks als in goud gedoopt waren, en den
zonnestraal, die de veeren der slapende meeuwen kleurde. Maar de
meeuwen ontwaakten weldra.
Vervolgens bekeek Nele zich zelve, zij zag, dat ze naakt was, en ze
trok in der haast heure kleederen aan; vervolgens zag zij Uilenspiegel,
insgelijks naakt, en zij bedekte hem; zij dacht, dat hij sliep, en
zij schudde hem; maar hij verroerde zich niet meer dan een doode;
zij werd van schrik bevangen.
|