dend in tranen, viel de Traagheid van
vermoeienis op heure knieen; vervolgens kwam de magere Nijd, met een
slangekop en hoektanden, die de Traagheid beet omdat zij te veel heur
gemak zocht, de Gramschap omdat zij te levendig was, de Gulzigheid
omdat zij te veel gegeten had, de Onkuischheid omdat zij te rood was,
de Gierigheid ter oorzake van de schalen, de Hooveerdigheid omdat
zij een purperen kleed en op het hoofd eene kroon droeg.
En de dwaallichtjes dansten rondom hen.
En, sprekend met stemmen als van kermende mannen, vrouwlieden,
meidekens en kinderen, zeiden zij zuchtend:
--Hooveerdigheid, bron van heerschzucht, Gramschap, moeder der
wreedheid, gij dooddet ons op slagveld, in gevangenis en door
marteling, om uwe schepters en kronen te behouden! Nijd, gij vernieldet
in hunne kiem velerlei edele en nuttige denkbeelden: wij zijn de zielen
van de verdrukte uitvinders; Gierigheid, gij veranderdet in goud,
het zweet en het bloed van het arme volk: wij zijn de geesten van
de zwoegers, uwe slachtofferen; Onkuischheid, gezellin en boelin van
den Moord, die samen Nero, Messalina en Philippus, koning van Spanje,
verwektet, gij koopt de deugd om en betaalt de verleiding; wij zijn de
zielen der dooden; Traagheid en Gulzigheid, gij bevuilt en onteert de
wereld: wij moeten u van haar verjagen, wij zijn de zielen der dooden.
En men hoorde eene stem zeggen:
Onder den mesthoop kiemt de plant.
Is zeven slecht, zeven is goed.
Bij dwaze doctoren, leerlingen vroed;
Om asch te krijgen en tevens kool
Wat doet een vlooken op den dool?
En de dwaallichtjes zeiden:
--Wij zijn het vuur, de weerwraak van de oude tranen, de smerten van
het gemeen; de weerwraak op de heeren, die joegen op menschelijk wild;
de weerwraak van de onnutte gevechten, van het in de gevangenissen
vergoten bloed, van de levend verbrande mannen, de levend begraven
vrouwlieden en meidekens; de weerwraak van het akelig en bloedig
verleden. Wij zijn het vuur, wij zijn de zielen der dooden!
Bij die woorden werden de Zeven veranderd in houten standbeelden,
waarbij zij hunne vroegere gedaante behielden.
En eene stem zeide:
--Uilenspiegel, verbrand het hout.
En Uilenspiegel, zich naar de dwaallichtjes wendend, zeide:
--Gij, die het vuur zijt, verricht uwe taak.
En de dwaallichtjes omringden in groote menigte de Zeven, welke
verbrandden tot assche.
En het bloed vloeide bij stroomen.
En uit de assche kwamen zeven andere be
|