FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  
nochtans zwak voor u, Lamme. Herinnert gij u nog het gasthof te Brugge? Ik was bij Kalle de Naeyer, gij reedt daar voorbij op uwen ezel, met Uilenspiegel. Ik volgde u; ik had een schoone som gelds op zak, want ik verteerde niets voor mij zelve; ik zag, dat gij honger hadt: mijn hert trok naar u, ik had medelijden en liefde! --Waar is hij nu? vroeg Uilenspiegel. Kalleken antwoordde: --Na een onderzoek, bevolen door den magistraat, en eene nasporing van de boozen, moest broer Adriaensen de stede Brugge verlaten, en hij nam de wijk naar Antwerpen. Op de vlieboot zeide men mij, dat mijn man hem gevangen nam. --Wat! riep Lamme, die monnik dien ik vetmest, is.... --Hij zelf, antwoordde Kalleken, terwijl zij heur aangezicht met heure handen bedekte. --Eene akst! eene akst! zeide Lamme, dat ik hem doode, dat ik het vet van dien geilen bok bij opbod verkoope! Gauw, laat ons naar het schip terugkeeren. De sloep! Waar is de sloep? Nele sprak: --Het is een eerlooze wreedheid eenen gevangene te dooden of te kwetsen. --Gij beziet mij zoo verschrikkelijk, zeide hij, zoudt gij het mij beletten? --Ja, zeide zij. --Wel, sprak Lamme, ik zal hem geenerlei leed doen: laat mij hem slechts uit zijne kooi trekken. De sloep! Waar is de sloep? Zij stapten weldra in de sloep. Lamme wrikte zoo vlug als hij kon en schreide tegelijk. --Zijt gij droef, man? vroeg Kalleken hem. --Neen, zeide hij, ik ben gelukkig: zult ge mij niet meer verlaten? --Nooit! zeide zij. --Gij waart zuiver en trouw, zegt gij; maar, zoet, lief Kalleken, ik leefde enkel om u weder te vinden, en nu zal, door de schuld van dien monnik, ons geluk vergiftigd zijn door jaloerschheid.... Zoodra ik droef zal wezen of enkellijk moede, zal ik u in verbeelding naakt zien, uw schoon lichaam onderwerpende aan die schandelijke geeseling. De lente onzer liefde was aan mij, doch de zomer aan hem; de herfst zal grauw zijn; weldra komt de winter en die zal mijn trouwe liefde begraven. --Gij weent, zeide zij. --Ja, sprak hij, wat voorbij is, komt nimmer terug. Toen zei Nele: --Als Kalleken trouw was, moest zij u weer alleen laten om uw leelijke woorden. --Hij weet niet hoezeer ik hem altoos beminde, zei Kalleken. --Zegt gij de waarheid? riep Lamme uit; kom, liefste, kom, mijne vrouw; geen grauwe herfst, en geen winter des doods meer! En hij zag er blijde uit, en zij kwamen op het schip. Uilenspiegel gaf de sleutels van de kooi aan Lamme,
PREV.   NEXT  
|<   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  



Top keywords:

Kalleken

 

liefde

 

Uilenspiegel

 

herfst

 

winter

 

verlaten

 
weldra
 

monnik

 
Brugge
 

voorbij


antwoordde

 
vinden
 
leefde
 
grauwe
 

vergiftigd

 
sleutels
 

schuld

 
gelukkig
 

blijde

 

kwamen


zuiver
 

jaloerschheid

 

alleen

 

woorden

 

leelijke

 

begraven

 

tegelijk

 

trouwe

 
geeseling
 

verbeelding


enkellijk

 

waarheid

 

nimmer

 

Zoodra

 

altoos

 

hoezeer

 

schandelijke

 

onderwerpende

 
lichaam
 
beminde

schoon
 

liefste

 
onderzoek
 
bevolen
 

magistraat

 
medelijden
 

nasporing

 

boozen

 

vlieboot

 
gevangen