FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422  
423   >>  
ssen en tranen bedekkend--vloeibaar vuur, dat als balsem nederviel op mijn gelaat--zij zelve zeide mij: "Ik weet, dat ik misdoe, maar ik bemin u, mijn man! Ik heb voor God gezworen: ik verbreek mijnen eed, mijn man, mijn arme man! dikwijls ben ik gekomen zonder u te durven naderen; eindelijk stond de matroos het mij toe: ik verbond uwe wond, gij herkendet mij niet; maar ik heb u genezen, wees niet grammoedig, man! Ik ben u gevolgd, maar ik ben bevreesd, hij is op dit schip: Ilaat mij vertrekken; zoo hij mij zag, zou hij mij verdoemen en zou ik branden in het eeuwige vuur!" Zij kuste mij nog, weenend en gelukkig, en vertrok, mijns ondanks, in spijt van mijne tranen: gij hadt mijne armen en beenen gebonden, mijn zoon, maar nu.... Dit zeggende, gaf hij krachtdadige riemslagen; het was als de gespannen koord van eenen boog, die den pijl in de lucht schiet. Naarmate zij de vlieboot naderden, zeide Lamme: --Daar staat zij op het dek, zij speelt op de vedel, mijn beminnelijke vrouw, met heur goudbruine lokken, heur bruine oogen, heur frissche koonen, heur bloote, ronde armen, heur witte handjes. Vlieg over den vloed, sloep! Toen de kapitein van de vlieboot de sloep zag naderen en Lamme als een duivel wriggelen, liet hij eene ladder uitwerpen. Toen Lamme er dicht bij was, sprong hij van de sloep op de ladder, op gevaar af van in zee te vallen, zoodat de sloep meer dan drie vademen achteruit gleed; en, vlug als eene kat op het dek klaverend, liep hij naar zijne vrouw, die, buiten zich zelve van geluk, hem kuste en omhelsde, en zeide: --Lamme! breng mij niet ten verderve; ik heb voor God gezworen, maar ik bemin u. Ha! lieve man! Nele riep: --'t Is Kalleken Huybrechts, het schoone Kalleken! --Ik ben het, sprak zij, ja, Kalleken, maar schoon is ze niet meer! En zij zette een jammerlijk gezicht. --Wat hebt gij gedaan, vroeg Lamme, wat zijt gij geworden? waarom liet ge mij zitten? waarom wilt gij mij weder verlaten? --Luister, zeide zij, wees niet grammoedig, ik zal u alles bekennen: wetende dat al de monniken mannen Gods zijn, vertrouwde ik mij aan een hunner; hij heet broer Cornelis Adriaensen. Toen Lamme dit hoorde, riep hij uit: --Wat, die smerige paap, wiens mond een rioolgat was, vol drek en vol modder, en die steeds dorstte naar het bloed der hervormden! Wat! die verdediger der brandstapels en der plakkaten! Ha! 't was die gemeene schavuit! Kalleken sprak: --Laster den man Gods niet! --De m
PREV.   NEXT  
|<   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422  
423   >>  



Top keywords:

Kalleken

 

ladder

 

grammoedig

 

vlieboot

 

waarom

 

tranen

 
gezworen
 

naderen

 
verderve
 

brandstapels


dorstte

 
hervormden
 
schoone
 
Huybrechts
 

verdediger

 
Laster
 

achteruit

 
vademen
 

zoodat

 

klaverend


buiten
 

plakkaten

 

schavuit

 

gemeene

 

omhelsde

 

monniken

 

mannen

 

vallen

 
bekennen
 

wetende


smerige

 

Adriaensen

 

Cornelis

 

hoorde

 

hunner

 

vertrouwde

 

Luister

 

gezicht

 
gedaan
 
jammerlijk

steeds
 

modder

 
rioolgat
 
verlaten
 

zitten

 
geworden
 

schoon

 

bruine

 

vertrekken

 
verdoemen