an Gods! zeide Lamme, ik ken hem: het was de man van vuilnis en
vuigheid. Wat rampspoed! mijn schoon Kalleken gevallen in de handen
van dien ontuchtigen vuilbaard! Nader mij niet, of ik dood u; en ik,
die heur zoozeer beminde! mijn arm bedrogen hert, dat ganschelijk
heur was! Wat komt gij hier doen op onze schepen? waarom hebt gij mij
opgepast? waarom liet ge mij niet sterven? Ga heen, ik wil u voor mijne
oogen niet meer zien; ga heen, of ik smijt u in de zee. Mijn mes!...
Doch zij vloog om zijnen hals en sprak:
--Lamme, mijn man, ween niet: ik ben niet wat gij denkt: ik behoorde
nooit aan dien monnik.
--Gij liegt, zeide Lamme weenend en knarsetandend tegelijk. Ha! nooit
was ik jaloersch, doch nu ben ik het! Ongelukkige drift, grammoedigheid
en liefde, behoefte aan dooden en worgen. Uit mijne oogen! neen,
blijf! Ik was zoo goed voor heur! De moordlust is meester in mij. Mijn
mes! Ho! hier brandt, verteert, knaagt iets in mij; gij spot met
mij....
Zoet en onderdanig, omhelsde zij hem weenend.
--Ja, zeide hij, ik ben belachelijk met mijne gramschap: ja, gij
bewaardet mijne eer, die eer, die men dwaselijk hangt aan den rok
eener vrouw. Daarom was het dus, dat gij uw zoetste lonkjes koost om
mij te vragen of gij met uwe vriendinnen naar het sermoen mocht gaan?
--Laat mij spreken, zei de vrouw hem omhelzend: ik mag op staanden
voet doodvallen, zoo ik u ooit bedroog.
--Wel, val dan dood, zeide Lamme, want gij gaat liegen!
--Luister, zeide zij.
--Spreek of zwijg, sprak Lamme, 't is mij eender.
--Broer Adriaensen, zeide zij, ging door voor een bespraakt predikant;
hij stelde den geestelijken en den ongehuwden staat verre boven
den anderen, als best geschikt om de geloovigen in het hemelrijk te
brengen; zijne welsprekendheid was groot en onstuimig: daardoor bracht
hij het verstand op hol van meerdere eerlijke vrouwen, onder dewelke
ik telde, en ook van een groot aantal weduwen en meidekens. Vermits
de ongehuwde staat zoo volmaakt was, bezwoer hij ons in denzelven te
blijven: wij zwoeren, dat wij ons nimmermeer zouden laten trouwen....
--Behalve door hem ... zei Lamme weenend.
--Zwijg toch, zeide zij grammoedig.
--Komaan, sprak hij, voltooi uw werk: gij hebt mij een harden slag
toegebracht, ik zal hem niet overleven.
--'t Doet, zeide zij, zoo ik altijd bij u blijf, man.
Zij wilde hem omhelzen en kussen, maar hij stiet heur van zich af.
--De weduwen, zeide zij, zwoeren voor hem, nooit te zullen h
|