nten,
't Benoemen der magistraten
En de ambten meteen.
Op de hervormden heeft hij 't gemunt,
Monsieur Zijn Doorluchtige Hoogheid,
Die in Frankrijk doorgaat voor atheist.
O, de angevijnsche davering!
Want koning wil hij worden
Door het zwaard en 't geweld,
Alleenheerschend koning voorgoed,
Die Monseigneur, en Doorluchtige Hoogheid.
Innemen wil hij door verraad,
Menig schoone stad en Antwerpen mee;
Signorkens en pagaders, vroeg opgestaan,
O, de angevijnsche davering!
Niet op u, Frankrijk,
Werpt zich het volk, in blinde woede;
Niet uw edel lichaam treffen
Moorddadige wapenen;
Niet uw kinderen zijn het,
Wier lijken, hoop op hoop,
De Kipdorppoorte vullen.
O, de angevijnsche davering!
Neen, niet uw kinderen zijn het
Die het volk van de schansen neergooit,
Anjou is 't, Zijn Doorluchtige Hoogheid,
Anjou is 't, de lijdelijke wufteling,
Die leeft van uw bloed, o Frankrijk,
En het onze wil drinken.
Maar tusschen beker en lippen....
O, de angevijnsche davering!
Monsieur Zijn Doorluchtige Hoogheid,
Schreeuwt in een weerlooze stad:
Tue, tue, vive la messe!
Met zijn mooie lievelingen,
Wier oogen blinken
Van 't schandevuur, schaamteloos schuw,
Der ontucht zonder liefde.
O, de angevijnsche davering!
Hen velt men, niet u, arm volk,
Op wien ze drukken met belasting,
Zoutgeld, hoofdgeld, 't eerstenachtrecht,
U misprijzend, daar ze u afpersen
Koorn, paarden, wagens,
Gij, die hun een vader zijt,
O, de angevijnsche davering!
Gij, die hun een moeder zijt,
Zogend de brooddronkendheid
Dier moedermoorders, welke, in den vreemde
Uw naam bevlekken, o Frankrijk, overdaan
Met den smook van hun glorie,
Als ze hechten
Door woeste wapenfeiten....
O, de angevijnsche davering!
Een bloempjen aan uw krijgskroon,
Een provincie aan uw grondgebied.
Laat den dwazen haan, ontucht en oorlog,
Den voet op den strot,
Fransch volk, manhaftig volk,
Den voet die verplet!
En al de volkeren krijgen u lief
Om de angevijnsche davering!
VI.
In de Bloeimaand, als wanneer de Vlaamsche boerinnen 's nachts
langzaam drie zwarte boonen achter zich over het hoofd werpen, om
zich voor ziekte en dood te behoeden, ging Lamme's wond weder open;
de kok had een zware koorts en vroeg, dat men
|