kunnen doen voor Zijne Koninklijke Majesteit. Ja,
ja, klaarblijkelijk zie ik de vijfde kin wassen, een weinigje meer
links dan rechts; wij zullen dien benadeelden kant moeten aanvetten,
want de Heer heeft gezeid: "Weest rechtveerdig jegens elkeen". Waarin
zou de rechtveerdigheid anders bestaan, dan in een rechtmatige
verdeeling van vet? Voor uw zesde maal breng ik u mosselen--die
oesters der armen--zooals gij er nooit kreegt in 't convent; dommeriken
laten ze koken en eten ze zoo op, doch dat is maar de inleiding der
stoverije: als zij gekookt zijn, moet men ze uit heure schelpen nemen,
heure tengere lichaampjes in een stoofpan leggen, dan zachtjes laten
stoven met selder, muskaatnoot en kruidnagelen en de saus binden met
bier en meel; de mosselen worden dan voorgediend met sneden geroosterd
en geboterd brood. Zoo deed ik voor u. Waarom zijn de kinderen een
zoo groote erkentelijkheid verschuldigd aan vader en moeder? Omdat
zij hun eene schuilplaats en liefde, maar vooral omdat zij hun eten
gaven: dienvolgens moet ge mij beminnen als uw vader en uwe moeder
te zamen, en zijt ge mij dezelfde dankbaarheid verschuldigd als hun:
maar zie toch zoo verbolgen naar mij niet.
... Als de mosselen gezakt zijn, breng ik u bierpap, goed gebonden met
meel, goed gesuikerd, met veel kaneel. Weet gij waarom? Opdat uw vet
doorschijnend zou worden en lustig op uw vel zou waggelen: als gij u
verroert, ziet men het alreeds. Daar klinkt de taptoe: slaap in vrede
zonder aan den dag van morgen te denken, in de zekerheid steeds uw
vette eetmalen terug te vinden, alsmede uw verkleefden vriend Lamme,
die ze u liefdevol zal geven.
--Ga henen, satansjong, en laat mij bidden, zeide de monnik.
--Bid, zeide Lamme, bid met begeleiding van een vroolijk gesnork:
bier en slaap geven vet, goed vet. Ik, ik ben blijde!
En Lamme trok naar zijn bed.
En de matrozen en soldaten zeiden tot hem:
--Waarom toch wilt gij dien vuilen monnik, die u geenerlei goed wil,
zoo rijkelijk spijzen?
--Laat mij begaan, zeide Lamme, ik verricht een schoon werk.
V.
Toen Wintermaand was gekomen, de maand der donkere dagen, zong
Uilenspiegel:
Monseigneur, Zijn Doorluchtige Hoogheid,
Rukt zijn mom af,
Willend heerschen over Belgie.
De verspaanschte staten,
Doch niet verangevijnscht,
Beschikken over de belastingen.
Slaat op de trommel
Der angevijnsche davering!
In hunne handen houden ze
Domeinen, accijns en re
|