FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420  
421   422   423   >>  
hem zou leggen op het dek van het schip, rechtover de kooi van den monnik. Uilenspiegel stond het geerne toe; doch uit vreeze, dat zijn vriend in eenen aanval der ziekte overboord zou vallen, deed hij hem stevig binden op zijn bed. Zoodra Lamme een oogenblik bij zijn verstand was, vroeg hij of men den monnik niet vergat; en hij stak zijne tong naar hem uit. En de monnik zei: --Gij beleedigt mij, dikzak. --Toch niet, zeide Lamme, ik wil u vetmesten. De wind waaide zachtjes, de zonne was warm; Lamme leed aan de koorts, maar hij was stevig gebonden op zijn bed, opdat hij in zijne vlagen van ijlhoofdigheid niet overboord zou vallen; doch hij waande zich nog in de keuken en zei: --Dat fornuis staat heel gereed. Aanstonds zal het ortolanen regenen. Vrouw, span de strikken in onzen boomgaard. Zoo zijt gij schoon, met uwe mouwen opgestroopt tot aan uwe ellebogen. Uw arm is wit, ik wil er in bijten, bijten met mijne lippen, dewelke fluweelen tanden zijn. Wien hoort dat schoon vleesch, die prachtige boezem, dien ik zie dwars door uw wit, fijnlinnen jakje? Die zoete schat is mijn! Wie zal de stoverije maken van hanekammetjes en kiekenstuiten? Niet te veel muskaatnoot, daarvan krijgt men koorts. Witte saus, tijm en laurier. Waar zijn de eierdooiers? Vervolgens wenkte hij Uilenspiegel tot zich en zeide: --Straks zal het wild regenen: ik zal u vier ortolanen meer geven dan aan de anderen. Gij zijt de gezagvoerder, maar verraad mij niet! Toen hij de golven zachtjes tegen den wand van het schip hoorde klotsen, sprak hij verder: --De soep kookt, mijn zoon, de soep kookt, maar met dat fornuis kan ik geen vuur krijgen. Zoodra hij weer tot zijne zinnen kwam, vroeg hij naar den monnik. --Waar is hij? Vet hij aan? En als zijn blik op hem viel, stak hij zijne tong naar hem uit, zeggende: --Het groote werk wordt voltooid. Eens vroeg hij, dat men de groote waag op het dek zou brengen, dat men hem zelven op een schaal zou zetten en den monnik op de andere. Nauwelijks was de monnik erop, of Lamme steeg omhoog lijk een vuurpijl in de lucht en, hem vreugdevol beziende, zeide hij: --Hij is zwaarder! hij is zwaarder! ik ben licht als een geest tegen hem: ik wil als een vogel de lucht klieven; ik heb mijn plan: neemt er hem af, dat ik beneden kunne; legt er nu de gewichten op: zet hem weder op de schaal. Hoeveel weegt hij? Driehonderd veertien pond. En ik? Tweehonderd twintig! VII. In den nacht van
PREV.   NEXT  
|<   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420  
421   422   423   >>  



Top keywords:

monnik

 

zachtjes

 

zwaarder

 

schoon

 

bijten

 

groote

 
fornuis
 

ortolanen

 
regenen
 

schaal


koorts

 
Zoodra
 
stevig
 
vallen
 

Uilenspiegel

 
overboord
 

krijgen

 
zinnen
 

Tweehonderd

 

twintig


eierdooiers
 

verder

 

anderen

 

gezagvoerder

 

verraad

 

Straks

 

wenkte

 

klotsen

 
hoorde
 

Vervolgens


golven

 

beziende

 

laurier

 

vreugdevol

 

vuurpijl

 

omhoog

 

beneden

 

klieven

 
Hoeveel
 
veertien

Driehonderd
 

voltooid

 
zetten
 
andere
 

Nauwelijks

 
gewichten
 

zelven

 

brengen

 

zeggende

 
fluweelen