FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   383   384   385   386   387   388   389   390   391   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407  
408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  
open, hij was gansch buiten adem, en Lamme insgelijks. En zoo kwamen zij op het schip. XXI. Nadat de Geuzen, Rammekens, Geertruidenberg, Alkmaar hadden genomen, stevenden zij weder naar Vlissingen. Nele, die genezen was, wachtte Uilenspiegel af aan de haven. Hem ontwarend, riep zij: --Thijl, mijn vriend Thijl, zijt ge niet gewond? Uilenspiegel zong: "Leven" steekt op mijn vendel uit, Leven in 't licht der rede. Lederen is mijn eerste huid, Stalen is mijn tweede. --Laas! zeide Lamme, trekkebeenend: de kogels, granaten, kettingkogels regenen rondom hem, en hij voelt er niets van dan den wind. Gij zijt voorzeker een geest, Uilenspiegel, en gij ook Nele, want gij zijt beiden altijd jeugdig en luimig. ---Wat hebt gij aan uw been? vroeg Nele tot Lamme. --Ik ben geen geest en zal het nooit wezen, sprak hij. Ik heb dan ook een bijlslag gekregen in mijne bil,--mijne vrouw had er zulke ronde en schoone!--zie, ik bloed. Laas! waarom is ze niet hier om mij te verzorgen? Maar Nele antwoordde grammoedig: --Waarom vraagt gij naar een meineedige vrouwe? --Spreek geen kwaad van haar, antwoordde Lamme. --Neem, zeide Nele, hier is balsem, dien ik meebracht voor Uilenspiegel; strijk hem op uwe wond. Toen Lamme zijne wond verbonden had, werd hij blijgeestig, want de balsem stilde de bijtende smert; en zij klommen alle drie op het schip. Toen Nele den monnik met gekluisterde handen op het dek zag wandelen, vroeg zij: --Wie is die? Dien zag ik reeds; en ik meen hem te kennen. --Gelijk hij waait en draait, is die honderd gulden rantsoen weerd, zeide Lamme. XXII. Dien dag was 't kermis op de vloot van de Geuzen. Niettegenstaande het gure weder der Wintermaand, niettegenstaande regen en sneeuw, waren al de Geuzen op het dek van de schepen. De zilveren halvemanen flikkerden op de Zeeuwsche hoedekens. En Uilenspiegel zong: Leiden is ontzet, de bloedhertog Wijkt uit de Nederlanden; Klare klokken, klinkt, Beiaards, schatert uw deuntjes uit; Rinkelt, roomers en bottels. Kreeg de doghond slaag, Staartneder, met bloedend oog, Loopt hij de stokken weer in. Zijn gescheurde muil Hijgt en huivert. Weg is de bloedhertog: Rinkelt, roomers en bottels. Leve de Geus! Bijten wou hij zijn eigen. De stokken brijzelden zijn gebit. Met hangenden suffen kop, Denkt hij aan dagen van moord en vraatlust.
PREV.   NEXT  
|<   383   384   385   386   387   388   389   390   391   392   393   394   395   396   397   398   399   400   401   402   403   404   405   406   407  
408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   >>  



Top keywords:

Uilenspiegel

 
Geuzen
 
bloedhertog
 

roomers

 

Rinkelt

 

bottels

 

stokken

 

balsem

 

antwoordde

 

niettegenstaande


kermis

 
Niettegenstaande
 

sneeuw

 
Wintermaand
 
kennen
 

monnik

 

gekluisterde

 

handen

 

klommen

 

blijgeestig


stilde

 

bijtende

 

wandelen

 

gulden

 

rantsoen

 
honderd
 

draait

 

Gelijk

 

Nederlanden

 
Bijten

huivert

 

gescheurde

 

vraatlust

 

suffen

 
brijzelden
 

hangenden

 

hoedekens

 
Leiden
 

ontzet

 

Zeeuwsche


flikkerden
 

schepen

 

zilveren

 

halvemanen

 

doghond

 

Staartneder

 

bloedend

 

deuntjes

 

klokken

 
klinkt