et is koud, laat ons vuur maken. Hier zijn schoone, dikke mutsaards.
En hij wees naar eene plank, op dewelke bloempotten stonden, waarvan
al de planten verdroogd waren. Hij nam er eene bij den kop en schudde
ze; de pot viel ten gronde, gevolgd door dukaten, realen, florijnen.
Daar is de schat, zeide hij, naar de andere bloempotten wijzend.
En, inderdaad, toen zij geledigd waren, vonden zij er tien duizend
florijnen.
Als de boer dat zag, begon hij te weenen en te huilen.
Op dat geroep kwamen de knechts en meiden der hoeve toegeloopen in
hun hemde. Daar de mannen hunnen meester wilden verdedigen, werden
zij gevat en gebonden. Maar de dienstmaagden waren beschaamd, en
vooral de jonge, en zij verborgen zich achter de mannen.
Lamme kwam toen vooruit, en hij sprak:
--Verrader, waar zijn de sleutels van den kelder, den stal en de
schaapskooi?
--Schaamtelooze diepers, zeide de baas, gij zult gehangen worden
totdat de dood er op volge!
Uilenspiegel antwoordde.
--Het is het uur van God, geef de sleutels!
Toen de Geuzen de hoeve geledigd hadden, reden zij op hunne schaatsen
terug naar de schepen, lichte hallen van vrijheid.
--Ik ben de kok, zeide Lamme hen leidend; ik ben de kok. Stoot de
wakkere sleden vooruit, beladen met wijn en met bier; drijft voor u,
met zeelen of anderszins, ossen, varkens en schapen. De duiven kirren
in de kevies; de volgepropte kapoenen kijken beteuterd in de houten
kooien, in dewelke zij zich niet kunnen verroeren. Ik ben de kok. Het
ijs kraakt onder de schaatsijzers. Wij zijn nabij de schepen. Morgen
speelt er muziek in de keuken. Laat de katrollen beneden. Bindt de
banden om de koeien en ossen, 't Is een schoon schouwspel, ze aldus
bij den buik te zien hangen; morgen zullen wij hangen met de tong aan
hun vette stoverije. De katrol hijscht ze op tot boven het ruim. Het
zijn karbonaden. Smijt maar overhoop in het ruim, eenden, kapoenen,
ganzen en hoenders. Wie zal hun den nek omwringen? de kok. De deur
is gesloten, de sleutel steekt in mijne tassche. God zij geloofd in
de keuken! Vive le Geus!
Vervolgens begaf Uilenspiegel zich naar het admiraalschip, met Diederik
Slosse en de andere gevangenen, die zuchtten en weenden uit vrees
voor de koorde.
Messire Worst kwam bij het gerucht: hij bemerkte Uilenspiegel en
zijne gezellen, verlicht door den rooden gloed van de toortsen.
--Wat wilt gij? zeide hij.
Uilenspiegel antwoordde:
--Dezen nacht namen wij, in zijne hoeve, Die
|