FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351  
352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   >>   >|  
en, gelijk die van den hoogbaljuw, met pels afgelegd. Zij reden vroolijk voort, met fladderende lange struisvederen op hunne met goud afgelegde toques. En zij zagen er allen als goede vrienden en kameraden van den hoogbaljuw uit; en onder hen was een heer met een zure tronie, gekleed in groene panne, met goud afgeleid; en zijn opperste kleed was van zwarte panne, evenals zijne toque, die met lange pluimen versierd was. En hij had een krommen neus als de bek van een gier, een dunnen mond, ros haar, een bleek gezicht, en hij zat met fiere houding te peerd. Terwijl die heeren voorbij de woning reden van Katelijne, sprong deze eensklaps naar den teugel van 't peerd van den bleeken ruiter, en riep zij vol blijdschap: --Hans, mijn geliefde, ik wist wel dat gij zoudt terugkomen. Zoo zijt gij schoon, ganschelijk in de panne en in het goud, lijk eene zon op de sneeuw! Brengt gij de zevenhonderd karolussen? Zult gij nog schreeuwen lijk de nachtuil? De hoogbaljuw deed den troep edellieden stilstaan en de bleeke ruiter sprak: --Wat wil die schooister van mij? Maar Katelijne hield altoos het peerd bij den teugel en sprak: --Verlaat mij niet; ik heb zoo bitter geweend om uwentwille. Zoete nachten, mijn welbeminde, sneeuwen kussen en ijskoud lichaam. Hier is het kind. En zij wees naar Nele, die hem grammoedig bezag, want dreigend had hij de karwats naar Katelijne opgeheven. Maar Katelijne sprak schreiend: --Ha? zoudt gij u niet meer herinneren? Neem uwe dienares in genade. Breng mij met u waar gij wilt. Doe het vuur weg. Hans, erbarming! --Ga heen! sprak hij. En hij stiet zijn peerd zoo geweldig vooruit, dat Katelijne den teugel losliet en ten gronde viel; en het peerd trapte op heur en sloeg, met zijn hoef, op heur voorhoofd, zoodat zij bloedde. Toen zeide de baljuw tot den bleeken ruiter: --Messire, kent gij die vrouwe? --Ik ken ze niet, zeide hij, 't is zeker een krankzinnige. Maar Nele, die Katelijne weder opgericht had, sprak luide: --Is die vrouw krankzinnig, ik ben het niet, en wil hier sterven van dit brokje sneeuw, dat ik eet--en zij nam een greepje sneeuw en stak het in den mond--als die man mijne moeder niet heeft gekend, als hij heur al heur geld niet ontnam, als hij den hond van Klaas niet doodde, om, tegen den muur van den steenput onzer lochting, de zevenhonderd karolussen te stelen van den armen aflijvige. Het bloed vloeide uit de wonden van Katelijne, dewelke knielend smee
PREV.   NEXT  
|<   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351  
352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   >>   >|  



Top keywords:
Katelijne
 

ruiter

 
sneeuw
 

hoogbaljuw

 

teugel

 

bleeken

 
zevenhonderd
 

karolussen

 
erbarming
 
genade

wonden

 

gronde

 

losliet

 

dewelke

 

geweldig

 
ontnam
 

vooruit

 

dienares

 

knielend

 

dreigend


karwats

 

opgeheven

 
grammoedig
 

lochting

 
steenput
 

schreiend

 
herinneren
 

doodde

 

trapte

 
opgericht

krankzinnige
 

krankzinnig

 

greepje

 

brokje

 

sterven

 

vrouwe

 

zoodat

 

bloedde

 

voorhoofd

 

vloeide


stelen

 

aflijvige

 

Messire

 
moeder
 
gekend
 

baljuw

 

Verlaat

 

dunnen

 

krommen

 
vroolijk