jt gij? vroeg hij.
--Ik ben Nele, zijne bruid, zeide zij, en kom uit Vlaanderen om hem
te halen.
--Gij kwaamt in tijds, zeide Lumey op barschen toon.
En hij toog henen.
Treslong naderde toen en sprak:
--Brave Vlaming, wilt gij op onze schepen nog dienen, als gij
getrouwd zijt?
--Ja, messire, antwoordde Uilenspiegel.
--En gij, meideken, wat zult gij doen zonder uwen man?
Nele antwoordde:
--Als gij wel wilt, messire, zal ik bij hem blijven op zijn schip en
op de pijp spelen.
--Zeker, wil ik, antwoordde Treslong.
En hij gaf heur twee gulden voor de bruiloft.
En Lamme, die weende en lachte van blijdschap, zei:
--Hier zijn nog drie gulden: wij zullen lekker gastreeren; ik
trakteer. Komt, we gaan naar den Gouden Kam. Hij is niet dood, mijn
vriend! Vive le Geus!
En het volk juichte toe, en zij trokken naar den Gouden Kam, alwaar
een groot feestmaal besteld werd, en Lamme smeet, door het venster,
oortjes te grabbel naar 't volk.
En Uilenspiegel zeide tot Nele:
--Liefste, nu zijt ge bij mij. Hoezee! zij is hier, in levenden
lijve, met hart en met ziel, mijn zoete vriendin. Ho! die zachte
oogen en die schoone roode lippen, over dewelke nooit anders dan
goede woorden kwamen! Zij redde mij 't leven, de welbeminde! Op onze
schepen zult gij de pijp der verlossing bespelen. Herinnert gij u nog
... doch neen.... Voor ons is thans blijdschap en vreugde, voor mij
uw gezichtje, dat zoet is als de bloemen in de Zomermaand. Ik ben in
het hemelrijk! Maar, zeide hij, gij weent....
--Zij hebben heur gedood, zeide zij.
En zij vertelde hem de rouwvolle mare.
En zij staarden elkander aan, en weenden van minne en van smerte.
En op het festijn aten en dronken zij, en Lamme keek hen jammerlijk
aan.
--Laas, zuchtte hij, waar zijt gij, mijne vrouw?
En de priester kwam en trouwde Nele en Uilenspiegel.
En de morgenzon vond hen bij elkander in 't huwelijksbed.
En Nele rustte met heur hoofdje op den schouder van Uilenspiegel. En
als zij ontwaakte in de zonne, zeide hij:
--Frisch gezichtje en zoet hertje, wij zullen de wrekers van Vlaanderen
wezen!
Zij kuste hem op den mond en zeide:
--Dolle kop en sterke arm, God zegene de pijp en het zweerd!
--Ik zal u een soldatendos maken.
--Dadelijk? vroeg zij.
--Dadelijk, antwoordde Uilenspiegel; maar wie dan zegt, dat aardbezien
lekker zijn, 's morgens? Uw mond is veel zoeter!
IX.
Evenals hunne vrienden en gezellen, hadden Uilenspiege
|