in valt--en driemaal visch. Wat aangaat de visch, ik mag
verdoemd zijn als die bloedlooze vezelen iets anders doen dan nutteloos
mijn arm bloed ontsteken, dat binnenkort in water zal vergaan. De
Spanjolen hebben bier, kaas, soep en goede dranken. Ja, om hunne
magen te streelen, hebben zij alles: beschuit, peperkoek, bier, boter,
gerookt vleesch; ja alles: gedroogde visch, kaas, mosterdzaad, zout,
boonen, erwten, gort, azijn, olie, vet, hout en kolen. Ons komt men
verbieden het beestiaal te nemen van wie hoegenaamd, 't zij poorter,
abt of edelman. Wij eten haring en drinken kort bier. Laas! niets heb
ik nog: noch liefde der vrouw, noch goeden wijn, noch dobbel bruinbier,
noch lekkere spijzen. Waar is hier onze vreugde?
--Ik ga het u zeggen, Lamme, antwoordde Uilenspiegel. Oog om oog, tand
om tand: te Parijs hebben ze, in den Bartholomeusnacht, tienduizend
vrije herten gedood in de stad alleen; de koning zelf schoot naar zijn
volk! Ontwaak, Vlaming, grijp naar de bijl, zonder genade! Daar ligt
onze vreugde. Tref de vijanden, 't zij Roomschen of Spanjaards, overal
waar gij ze vindt. Denk thans niet aan uwen buik. De slachtofferen,
doode en levende, allen ondereen, werden gebracht naar den stroom
en met gansche karrevrachten in 't water gestort. Hoort gij, Lamme,
dooden en levenden, allen ondereen? Negen dagen lang was de Seine rood
van het bloed, en de raven vielen bij zwermen op de stad neder. Te
La Charite, te Rouaan, Toulouse, Lyon, Bordeaux, Bourges, Meaux was
de slachting afgrijselijk. Ziet gij die benden volgekropte honden
liggen omtrent de lijken? Hunne tanden zijn moede. De vlucht van de
raven is log, zoodanig is heure maag overlast met het vleesch van de
slachtofferen. Hoort gij, Lamme, de stemme der zielen, die dorsten
naar wraak? Ontwaak, Vlaming. Gij spreekt van uwe vrouw. Ik geloof
niet dat ze ontrouw is, maar enkel waanzinnig, en zij bemint u nog
steeds, arme vriend: zij bevond zich niet te midden dier hofdamen,
dier wulpsche vampieren, welke, den nacht zelven der slachting, met
heur fijne handjes de lijken ontblootten. En zij lachten van genot,
die adellijke hoeren! Verheug u, mijn vriend, niettegenstaande uwe
visch en uw kort bier. Is de nasmaak van haring wat flauw, flauwer nog
is de reuk van die laagheid! Zij, die gemoord hebben, gastreeren nu;
en met hunne handen, waar nog bloed aan kleeft, ziet men ze vette
ganzen voorsnijden, om de vleugels, de billen en de stuit te bieden
aan schoone freules van Pari
|