cheiding verdien ik niet. Doch, vermits
gij u tot mijne onweerdigheid wilt richten, neem ik de edele bediening
aan van meester in de konsten van zieden en braden op de wakkere
vlieboot den Briel; doch ik bid u ootmoediglijk mij wel te willen
belasten met het opperbevelhebberschap over de keuken, zoodanig dat
uw kok--dat ben ik,--bij recht, wet ende macht, een iegelijk kunne
beletten eens andermans portie te komen eten.
Treslong en de anderen riepen:
--Leve Lamme! gij hebt recht, wet ende macht!
--Doch, zeide hij, nog een nederige bede moet ik u doen: ik ben vet,
groot en struisch, diep is mijn buik, diep mijne maag; mijn arme
vrouw--God geve ze mij weder--placht mij altijd twee portien te geven,
in stede van eene: verleent mij dezelfde gunste.
Treslong, Uilenspiegel en de matrozen zeiden:
--Gij krijgt dobbel rantsoen, Lamme.
En Lamme, die plotseling weemoedig werd, zeide:
--Mijne vrouw, mijn liefste vriendin! als iets vermag mij over onze
scheiding te troosten, zal het, bij het uitoefenen mijner bediening,
het aandenken wezen aan uw goddelijke keuken in onze halle vol liefde.
--Gij moet den eed afleggen, mijn zoon, zei Uilenspiegel. Men brenge
den grooten pollepel en den grooten koperen ketel, op dewelken Lamme
moet zweren.
--Bij God, sprak Lamme, dewelke mij helpe, zweer ik getrouwheid aan
Zijn Hoogheid den Prins van Oranje, gezeid den Zwijger, dewelke in naam
des konings de provincien Holland en Zeeland bestiert, getrouwheid aan
messire Lumey, admiraal-bevelhebber onzer edele vloot, en aan messire
Treslong, schout-bij-nacht en kapitein van het schip den Briel;
ik zweer, volgens de costumen en gebruiken der groote koks uit de
oudheid en naarvolgens de schoone boeken met platen, die zij over
de edele kookkunst nagelaten hebben, zoo goed als mij mogelijk is,
de vleezen, kiekens, ganzen, mitsgaders kalkoenen te bereiden, die
Fortuna ons zal zenden; ik zweer te zullen voeden: den gezegden messire
kapitein Treslong, zijn stuurman, wezende mijn vriend Uilenspiegel,
en u allen, bootsman, loods, schieman, maats, soldaten, kanonniers,
keldermeester, scheepsmaker, lijfjonker van den kapitein, chirurgijn,
hoornblazer, matrozen en wie ook genaamd. Is het gebraad te rauw,
heeft het gevogelte geen smakelijk uitzicht; verspreidt de soep een
flauwen geur, wat de voorbode is eener slechte spijsvertering; zet
de geur van de sausen u niet aan in de keuken te dringen, behoudens
mijn oorlof nochtans; maak ik u niet alle
|