ij, klokken, zullen luiden; ik, beiaard, ik zal zingen en mijn
stoute tonen werpen in de met sneeuw bezwangerde lucht. Haarlem is de
stad van de dappere harten, de kloekmoedige vrouwen. Van de hoogte
heurer torens ziet zij, zonder vrees, de zwarte drommen der beulen,
als helsche mieren naderen, met golvende bewegingen: Uilenspiegel,
Lamme en honderd Watergeuzen zijn binnen heure muren. Hunne vloot
kruist op het meer.
--Laat ze komen! zeggen de inwoners; wij zijn maar poorters, visschers,
zeelieden en vrouwen. De zoon van den hertog van Alva wil, naar hij
zegt, om onze stede binnen te komen, geen andere sleutels dan zijne
donderbus. Dat hij, als hij kan, die zwakke poorten opene: daarachter
zal hij mannen vinden. Luidt, klokken; werp uw blijde tonen in de
met sneeuw bezwangerde lucht, beiaard!
... Wij hebben slechts zwakke muren en onze grachten zijn gemaakt naar
de oude wijs. Veertien donderbussen braken hare zes en veertigponders
naar de Kruispoort. Stelt mannen daar, waar steenen ontbreken. De
nacht komt, een ieder werkt, 't is alsof het kanon zich hier nimmer
hooren liet. Naar de Kruispoort hebben zij zeshonderd tachtig bommen
geschoten; naar Sint-Janspoort, zeshonderd vijf en zeventig. Die
sleutels openen niet, want ziet, daarachter verheft zich een nieuw
bolwerk. Luidt, klokken; werp, beiaard, uw blijde tonen in de
bezwangerde lucht!
... Het kanon beschiet, beschiet altoos de muren, steenen springen er
af, muurvlakken storten neer. De bres is breed genoeg om eene compagnie
in front door te laten. Zij schreeuwen: "Bestorming! doodt! doodt!" Zij
wagen de beklimming, zij zijn met tienduizend; laat ze komen over
de grachten met hunne bruggen. Onze kanonnen staan gereed. Daar is
de kudde, die moet sterven. Groet hen, kanonnen der vrijheid! Zij
groeten: de kettingkogels, de stormhoepels, de brandende pikkransen
vliegen en fluiten, boren en kappen in het gros der belegeraars, die
nederzijgen of in wanorde vluchten. Vijftienhonderd dooden vervullen
de grachten. Luidt, klokken, en gij, beiaard, werp uw blijde tonen
in de bezwangerde lucht!
... Komt terug ter bestorming! Zij durven niet. Zij beginnen opnieuw
te schieten en te mineeren. Wij ook, wij kennen de kunst van de
mijn. Steekt, steekt de wiek aan onder henzelven; loopt, wij krijgen
een prachtig vuurwerk te zien. Vierhonderd Spanjolen vliegen in de
lucht! Dat is de weg niet naar de eeuwige vlammen. O, wat blijde
dans bij het zilveren geluid onzer klokken, bij
|