h: gij zijt een lafhertige,
wreedaardige duivel!
En, Katelijne in de armen nemend:
--Heeren rechters, riep zij, luistert niet naar dien bleeken booswicht;
hij heeft maar eenen wensch: mijne moeder levend te zien verbranden,
hoewel zij geen andere misdaad bedreef, dan door God met uitzinnigheid
getroffen te worden en de schimmen heurer droomen voor echt te
aanzien. Veel reeds heeft zij geleden naar lichaam en geest. Doet ze
niet sterven, heeren rechters. Laat de uitzinnige heur treurig leven
eindigen in vrede.
En Katelijne sprak:
--Nele is stout, ge moet ze niet gelooven, Hansken, mijn vriend.
En in het volk weenden de vrouwlieden en riepen de mannen:
--Genade voor Katelijne!
Op belijdenissen, die Joost Damman na nieuwe folteringen deed, brachten
de baljuw en de schepenen hunne sententie te zijnen opzichte uit:
hij werd veroordeeld om te worden ontadeld en levend verbrand met
zacht vuur, totdat de dood er op volgde.
's Anderen daags doorstond hij de doodstraf voor de pui van het
Schepenhuis, gedurig roepend:
--Doet de tooveres sterven; zij alleen is schuldig. Gevloekt weze
God! mijn vader zal de rechters vermoorden!
En hij gaf den geest.
En het volk zeide:
--Hoort hoe hij God vloekt en lastert, hij sterft als een hond.
's Anderen daags brachten de baljuw en de schepenen hun vonnis uit
ten opzichte van Katelijne: zij werd veroordeeld om de waterproef
te doorstaan, in de Brugsche vaart. Zoo zij boven dreef, zou zij als
tooveres worden verbrand; zoo zij zonk en stierf, zou zij beschouwd
worden als op kerstene wijze gestorven en als dusdanig op 't kerkhof
begraven.
's Anderen daags werd Katelijne, baarvoets, gekleed met een zwart
linnen hemde, en met eene waskeers in heure hand, processiegewijs
gebracht tot aan de vaart, langsheen de boomen. Voor heur gingen,
de gebeden der dooden zingend, de deken van Onze-Lieve-Vrouwekerk,
zijne vicarissen, de koster met het kruis; en achter heur, de baljuw
van Damme, de schepenen, de griffiers, de serjanten der gemeente,
de provoost, de hangman en zijne beide knechts. Op de beide oevers
stond een groote menigte vrouwen, die weenden, en mannen, die morden,
uit medelijden met Katelijne, dewelke gedwee als een lam zich liet
leiden zonder te weten waarheen, en gedurig zei:
--Doet het vuur weg, mijn hoofd brandt! Hansken, waar zijt gij?
Nele, die te midden van de vrouwen stond, riep:
--Ik wil met heur in 't water worden gesmeten!
Maar de vrouwen liete
|