len! Vive le Geus!
--Maar, sprak Uilenspiegel, Oranje, onze prins van de vrijheid, wil
dat men, bij elke overgave, de goedingen der menschen en het vrije
geweten eerbiedige.
De oude geuzen antwoordden:
--De admiraal wil dat niet voor de monniken: hij is de meester:
hij nam den Briel. In den kerker, de monniken!
--Soldatenwoord is gulden woord! Waarom schendt hij zijn
woord? antwoordde Uilenspiegel. De monniken, die in den kerker worden
gehouden, zijn aan de grofste beleedigingen blootgesteld.
--De assche klopt niet meer op uw hert, spraken zij: ten gevolge van
de edicten, hebben honderdduizend gezinnen de ambachten, de nijverheid
onzer landen, overgebracht naar het Noordwesten, naar Engeland; betoon
maar medelijden voor de bewerkers van onzen ondergang! Sedert Keizer
Karel V, Beul I, en, onder den huidigen, bloedigen koning, Beul II,
stierven honderd achttien duizend menschen den marteldood. Wie droeg de
keersen bij de begrafenissen, in den moorden in de tranen? Monniken en
Spaansche soldeniers! Hoort gij, hoort gij de zielen der slachtoffers
niet klagen en kermen in het kille graf?
--De assche klopt op mijn hert, zeide Uilenspiegel. Soldatenwoord is
gulden woord!
--Wie dan, zeiden zij, wilde door excommunicatie ons in den ban van
alle landen sluiten? Wie had hemel en aarde, God en duivel en hunne
dichte gelederen santen en santinnen tegen ons afgezonden? Wie spatte
er droppelen ossenbloed op de ouwels, wie deed de houten heiligen
weenen? Wie deed het de Profundis zingen over den grond onzer vaderen,
anders dan die gevloekte geestelijkheid, die hoop ledige, vadsige
monniken? En dit alles om hunnen rijkdom te behouden, alsmede hunnen
invloed op de afgodendienaars, en door ondergang, bloed en vuur te
heerschen over het arme land. In de kooi, de wolven, die de menschen
beloeren; in de kooi, de hyena's. Vive le Geus!
--Soldatenwoord is gulden woord!
's Anderen daags, kwam een bode vanwege messire Lumey, met bevel de
negentien gevangen monniken te doen overbrengen van Gorkum naar den
Briel, alwaar de admiraal zich bevond.
--Zij zullen gehangen worden, zei kapitein Marinus tot Uilenspiegel.
--Toch niet zoolang ik zal leven, antwoordde hij.
--Mijn vriend, zeide Lamme, spreek zoo niet tot messire Lumey. Hij is
wreedaardig en zal u doen hangen in het weinig vereerend gezelschap
der monniken.
--Ik zal spreken naarvolgens de waarheid, antwoordde Uilenspiegel:
soldatenwoord is gulden woord!
--Als gi
|