n heur omtrent Katelijne niet komen.
Een scherpe wind blies van de zee; een fijne hagel viel uit
den loodgrijzen hemel in het water der vaart; eene boot lag daar
vastgemeerd; de hangman en zijne knechts namen dezelve in naam Zijner
Koninklijke Majesteit. Op hun bevel stapte Katelijne er in: de beul
stond recht in de boot en hield Katelijne vast, en, op een teeken van
den provoost met de roede der justitie, smeet hij ze in de vaart. Zij
spartelde, doch niet lang, en zonk nog roepende:
--Hans! Hans! help mij!
En het volk zeide:
--Die vrouw is geene tooveres.
Mannen sprongen in de vaart en trokken Katelijne er uit, dewelke
van heurzelve was en stijf als eene doode. Zij werd in eene taveerne
gebracht en voor een groot vuur nedergelegd; Nele trok heur nat hemd
uit en deed heur een ander aan; toen zij tot zich zelve kwam, zegde
zij bibberend en klappertandend:
--Hans, geef mij een wollen mantel.
En Katelijne kon zich niet verwarmen. En den derden dag stierf zij. En
zij werd op 't kerkhof begraven, in gewijde aarde.
En Nele toog henen naar Holland, bij Rosa van Auweghem.
VII.
Op de hulken, op de boeiers, de poonen der Geuzen, vaart Thijl Klaas
Uilenspiegel.
De vrije zee draagt de wakkere vliebooten, op dewelke acht, tien,
tot twintig ijzeren stukken staan: zij braken dood en vernieling naar
de verraderlijke Spanjolen.
Hij is een ervaren kanonnier, Thijl Uilenspiegel, zoon van Klaas:
het is een lust te zien hoe juist hij het stuk richt, hoe goed hij
mikt, en, als in boter, een gat boort in de schepen der beulen.
Op den vilten hoed draagt hij de zilveren halvemaan met het opschrift:
Liever den Turc als den Paus.
De matrozen, die hem, vlug als eene kat, met een referein op de lippen,
op hunne boot zagen springen, ondervroegen hem nieuwsgieriglijk:
--Hoe komt het, maat, dat gij er nog zoo jeugdig uitziet, want men
zegt, dat het reeds lang geleden is dat gij te Damme ter wereld kwaamt?
--Ik ben geen lichaam, maar een geest, zei hij, en Nele, mijne
vriendinne, gelijkt mij. Geest van Vlaanderen, Liefde van Vlaanderen,
zullen wij beiden nooit sterven.
--Maar, zeiden zij, als men u snijdt, bloedt gij toch?
--Schijn bedriegt, antwoordde Uilenspiegel, het is wijn, maar geen
bloed.
En de geborduurde banieren uit de ommegangen der Roomschen wapperden
aan de masten der schepen. En gekleed in panne, in brocaat, in zijde,
in goud- en zilverlaken, met mijter en staf, den wijn der monniken
drin
|