lmachtig!
De andere edellieden zeiden insgelijks:
--Die wapenen herkennen wij voor die van Rijnvisch en van Damman. Zoo
helpen ons God en al zijne santen!
Toen zei de baljuw:
--Gehoord en gelezen de voor de Vierschaar gebrachte getuigenissen
en oorkonden, is naar rechte ten genoege gebleken, dat Joost
Damman, "gecommitteerd hebbende de crimen van tooverije, doodslag,
zotmaking van vrouwlieden, diefte van 's konings goedingen, wezende
de abominabelste zonden die men ter wereld kan bedrijven, schuldig
is aan crimen divinae laesae majestatis, geenszins lijdelijk zonder
exemplaire pugnitie".
--Dat zegt gij, messire baljuw, hernam Joost, doch bij gebreke aan
genoegzame bewijzen, kunt gij mij niet veroordeelen; tooveraar ben ik
niet of was ik nooit; enkellijk speelde ik het spel van den duivel. Wat
mijn helder gezicht betreft, nu weet gij het middel, dat ik daartoe
gebruikte. De zalve, hoewel zij bilzenkruid, een vergiftige plant,
bevat, is enkel slaapverwekkend. Als die vrouw, die een ware tooveres
is, er van nam, verviel zij in slaapdronkenheid en droomde zij, dat
zij naar den sabbat ging en er danste met het gezicht buitenwaarts
van de ronde, alsook dat zij eenen duivel aanbad in de gedaante van
eenen bok, op een autaar gezeten. Als de rondedans gedaan was, droomde
zij, dat zij den duivel ging kussen onder zijnen steert, gelijk de
tooveraars doen, tot teeken van onderdanigheid. Als ik, naar zij zegt,
koude armen en een frisch lichaam had, is dit een teeken van jeugd
en geenszins van tooverij. Frischheid is niet bestand tegen het werk
des vleesches. Maar Katelijne nam heure wenschen voor werkelijkheid
en aanzag mij dus voor eenen duivel, hoewel ik een mensch ben, gelijk
gijlie. Zij alleen is schuldig om mij, voor eenen duivel nemende, in
heur bed aanveerd te hebben; aldus zondigde zij met wil en met daad
tegen God en tegen den Heiligen Geest. Zij dus is het, maar ik niet,
die de misdaad van tooverij beging, die strafbaar is met den viere, als
een razende en boosaardige tooveres, die voor uitzinnig wil doorgaan,
ten einde heure boosaardigheid te verbergen.
Doch Nele riep:
--Hoort gij den moordenaar? Als loddegen, als veile deernen, dewelke
een schijfje op den arm dragen, dreef hij handel in liefde. Hoort
gij hem? om zich te redden, wil hij degene doen verbranden, welke
hem alles gaf.
--Nele is stout, zeide Katelijne, Hans, mijn liefste, luister naar
heur niet.
--Neen, vervolgde Nele, gij zijt geen mensc
|