eeft hem de toelating gegeven de helle te
verlaten. Alle dagen bidt hij den Heer Jezus voor hem. Hij moet maar
zeven duizend jaar vagevuur meer doen: de Moeder Gods wil het, maar
Satan verzet er zich tegen. Doch Maria drijft door wat zij wil. Zult
gijlieden u verzetten tegen heuren wil? Als gij hem goed beziet,
zult gij merken, dat hij niets meer heeft van zijn duivelschen staat,
uitgenomen zijn ijskoud lichaam, en ook zijn gezicht, dat glanst lijk,
in de oogstmaand, de branding der zee, als donder op handen is.
En Joost Damman sprak:
--Zwijg, tooveres, gij doet mij verbranden!
Vervolgens zeide hij tot den baljuw en tot de schepenen:
--Aanziet mij, ik ben geen duivel; ik heb vleesch en been, bloed en
water. Ik drink en eet, verteer en werp uit lijk gijlie; mijn vel is
gelijk het uwe en mijn voet insgelijks; beul, trek mijne schoenen uit,
want met mijn gebonden voeten kan ik mij niet verroeren.
De hangman deed het, niet zonder schrik.
--Ziet, zeide Joost, terwijl hij zijn blanke voeten liet zien: zijn dat
gespleten klauwen, zijn dat duivelspooten? Wat mijne bleekheid betreft,
is niemand uwer zoo bleek als ik ben? Ik zie er meer dan drie onder
ulieden. Maar die zondigde was niet ik, doch die leelijke tooveres en
heure dochter, de boosaardige aanbrengster. Waar haalde zij het geld,
dat zij leende aan Hilbert; van waar kwamen de florijnen, die zij
hem gaf? Waren die niet het loon van den duivel, om de onschuldige
edellieden aan te klagen en te doen sterven? Het is aan die beide
vrouwen dat gij moet vragen, wie den hond in de lochting verworgde,
wie den schat uit den put nam en er mee heenging, wellicht om de
gestolen karolussen ergens elders te verbergen. Soetkin, de weduwe,
kon geen vertrouwen stellen in mij, daar zij mij niet kende, doch wel
in haarlieden, bij dewelken zij heel den dag vertoefde. Zij beiden
zijn het, die het goed van den keizer hebben gestolen.
--Vrouwe, hebt gij niets te zeggen tot uwe verdediging?
Katelijne keek naar Joost Damman en zeide met liefde:
--'t Is het uur van den nachtuil! Hans, mijn welbeminde, ik heb de
hand van Hilbert. Zij zeggen, dat gij de zevenhonderd karolussen
zult teruggeven.
... Doet het vuur weg, doet het vuur weg! kermde zij
vervolgens. Drinken! drinken! mijn hoofd brandt! God en de engelen
eten appelsienen in 't hemelrijk.
En zij viel in bezwijming.
--Neem ze weg van de pijnbank, beval de baljuw.
De hangman en zijne knechts gehoorzaamden. Men zag ze
|