wie u hindert: 't zij man, 't zij vrouw of 't zij beest.
... Binnen kort gaan wij samen bij Katelijne, een schoone, goedhertige
loddege; heure dochter, Nele, een kind van mij, als Katelijne mij
trouw was, is een lief en beminnelijk meideken; zonder moeite zult
gij ze nemen; ik schenk ze u, want ik geef niet om bastaards: men
kan ze nooit met zekerheid voor zijn kroost erkennen. Heure moeder
gaf mij reeds meer dan drie en twintig karolussen, gansch heure
have. Maar zij verbergt eenen schat, die, als ik het goed voorheb,
het erfdeel van Klaas is, den ketter, die te Damme levend verbrand
werd: zevenhonderd karolussen, waar verbeurdverklaring op rust;
doch de goede koning Philippus, die zoovele zijner onderdanen deed
verbranden om te erven van hen, kon dien lieven schat in zijne klauwen
niet krijgen. Hij zal zwaarder wegen in mijne tassche dan in de zijne;
Katelijne zal mij zeggen waar hij is; wij zullen hem deelen. Maar gij
moet mij 't grootste deel laten, omdat ik de aanbrenger ben. Wat de
vrouwen betreft, dewelke onze zachtmoedige dienaressen en verliefde
slavinnen zullen wezen, die zullen wij naar Duitschland brengen. Daar
zullen wij van heur nachtduivelinnetjes maken, en ze laten beslapen
door alle rijke poorters en edellieden; wij en haarlieden zullen
daar leven van de liefde, betaald met schoone rijksdaalders, panne,
zijde, goud, perelen en juweelen; zoo worden wij, buiten weten van
onze duivelinnetjes, bemind door de schoonsten onder de schoonen,
en doen wij heur steeds voor onze liefde betalen. Al de vrouwen zijn
zot en dwaselijk verknocht aan den man, die in haar het liefdevuur
doet ontvlammen, hetwelk God onder heuren gordel stak. Katelijne en
Nele zullen het nog meer wezen dan iemand, en zullen ons in alles
gehoorzamen: behoud uwen voornaam, maar voer nooit den naam van uwen
vader Rijnvisch. Neemt de rechter de vrouwen in hechtenis, dadelijk
vertrekken wij zonder dat zij ons kennen of kunnen verraden. Help
mij, mijne getrouwe. De fortuin lacht de jongelieden toe, zeide Zijne
Heilige Majesteit Keizer Karel zaliger, dewelke een meester was in
zaken van liefde en van oorlog".
En de griffier hield op met lezen en sprak:
--Zoo luidt de brief en hij is geteekend: "Joost Damman, schildknaap".
En het volk riep:
--Ter dood, de moordenaar! Ter dood, de tooveraar! In 't vuur, de
schavuit, die de vrouwlieden waanzinnig maakt! Aan de galg, de rabauw!
Toen sprak de baljuw:
--Zwijg, volk, opdat wij dien man in
|