FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360  
361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   378   379   380   381   382   383   384   385   >>   >|  
tseling begon zij te weenen, en zij poogde zich om te keeren op de folterbank: --Neen, Hans, zeg dat gij uwe arme dienares noch zult liefhebben, en de aarde zal ik met mijne vingeren openkrabben; een schat zal ik u vinden; ja, een schat is verborgen; en ik zal zoeken met het hazelaarstakje, hetwelk nederbuigt als het boven metaal wordt gehouden; en ik zal hem vinden en hem u eerlijk brengen; kus mij, liefste, en gij zult rijk wezen; en alle dagen zullen wij kuite drinken; ja, ja, zij, die daar zitten, drinken ook bier, schuimend bier, dat verkwikt! O! mijne heeren, een dropje slechts, ik brand in het vuur! Hans, ik weet waar hazelaars groeien, maar gij moet wachten tot in den voortijd. --Zwijg, ellendige, zei Joost Damman, ik ken u niet. Hilbert hebt gij genomen voor mij: hij is 't die boven bij u kwam. En, met uw helschen geest, hiet gij hem Hans. Weet dat ik niet Hans heet, maar Joost: wij waren van dezelfde grootte, Hilbert en ik; 't was Hilbert, waarschijnlijk, die de zevenhonderd karolussen nam. Drinken! mijn vader zal honderd gulden betalen voor een kroezeken water; maar die vrouw ken ik niet! --Heer baljuw en heeren rechters, riep Katelijne uit, hij beweert dat hij mij niet kent; maar ik, ik ken hem wel en weet, dat hij op den rug een bruine, harige geboortevlek heeft, groot als een erwt. Ha! gij bemindet een meideken van Heist! Hoeft een oprecht minnaar voor zijn geliefde te blozen? Hans, ben ik niet meer schoon? --Schoon! grijnslachte Damman, gij hebt een gezicht, glad als eene mispel, en een lichaam, slank als eene vim takkebossen: bezie mij die schooister, die beweert een edelman tot minnaar te hebben! Drinken! --Zoo spraakt ge niet, Hans, mijn beminde heer en meester, als ik zestien jaar jonger was. Vervolgens op heur hoofd en heure borst kloppend, sprak zij: --'t Is het vuur, dat daar is, dat mijn hert en mijn gezicht verschroeit: verwijt het mij niet; weet gij nog dat wij veel van zout eten hielden, om beter te kunnen drinken, naar gij zeidet? Nu is al het zout in ons lijf, mijn beminde, en mijnheer de baljuw drinkt wijn. Wij vragen geen wijn: geeft ons water. In de beemde kabbelt het heldere beekje met zijn frisch, lekker water. Neen, dat water kookt, het verbrandt mij! 't Is water uit de helle! En Katelijne weende en zij sprak: --Nooit deed ik iemand leed, en iedereen smijt mij in 't vuur. Drinken! de straathonden krijgen water; ik ben een kerstene vrouw, geeft mij te drinken. Nooit d
PREV.   NEXT  
|<   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360  
361   362   363   364   365   366   367   368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   378   379   380   381   382   383   384   385   >>   >|  



Top keywords:
drinken
 

Drinken

 
Hilbert
 

beweert

 

minnaar

 

Katelijne

 
beminde
 

gezicht

 
Damman
 
baljuw

heeren

 

vinden

 

oprecht

 

takkebossen

 

weende

 
schooister
 

spraakt

 

hebben

 

edelman

 

lichaam


Schoon

 

blozen

 
grijnslachte
 

krijgen

 
schoon
 

straathonden

 
iedereen
 

kerstene

 

mispel

 
verbrandt

geliefde
 

iemand

 

verwijt

 

drinkt

 

vragen

 

verschroeit

 

meideken

 

mijnheer

 

kunnen

 

hielden


kloppend

 

lekker

 

frisch

 
Vervolgens
 
jonger
 

zeidet

 

meester

 

zestien

 

beekje

 
heldere