FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310  
311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   >>   >|  
den Dood. En toen riep ze, grijnslachend: --Laat ons drinken! De serjanten antwoordden: --Laat ons drinken! --Bij God! zei Stevenijne, laat ons drinken! De deuren zijn vast, de vensteren zijn van stevige ijzeren staven voorzien: de vogelen zijn gevangen; laat ons drinken! --Laat ons drinken! zei Uilenspiegel. --Laat ons drinken! zei Lamme. --Laat ons drinken! zeiden de zeven beenhouwers. --Laat ons drinken! zeiden de serjanten. --Laat ons drinken! zei Gilline, die de snaren heurer vedel tokkelde. Ik ben schoon, laat ons drinken! Den aartsengel Gabriel zou ik vangen in de netten van mijn lied! --Laat ons dan maar drinken, riep Uilenspiegel. Breng wijn op, om het feest te bekronen, en wel van den besten! Dat onze dorstige lichamen van het hoofd tot de voeten doortrokken wezen van het vurige sap van den wijngaard! --Laat ons drinken! sprak Gilline, een grondeling, als gij, is den heekt wel een hap weerd. Stevenijne bracht bottels wijn op. De serjanten en de meidekens zaten samen, en dronken en zwolgen. De zeven beenhouwers, die aan de tafel van Lamme en Uilenspiegel zaten, smeten van hunne tafel naar die van de meidekens hespen, worsten, pannekoeken en bottels, die zij vingen in de vlucht, gelijk de karpers boven het water naar de vliegen snappen. En Stevenijne liet heure scherpe tanden zien en grijnslachte, en wees naar de pakken keersen van vijf in het pond, die boven den toog hingen. Het waren de keersen van de meidekens. Vervolgens sprak zij tot Uilenspiegel: --Men gaat naar den brandstapel met eene vetkeers in de hand; wilt gij er reeds eene hebben? --Laat ons drinken! zei Uilenspiegel. --Laat ons drinken! zeiden de zeven. Gilline sprak: --Evenals die van eenen zwaan, dien de dood nabij is, flikkeren Uilenspiegel's oogen lijk perelen. --Perelen, die wij voor de verkens zullen smijten, sprak Stevenijne met wrok in het herte. --Nu, dit ware zoo ongewoon niet: er zijn meer zeugen, die perelen dragen; laat ons drinken! antwoordde Uilenspiegel. --Wat zoudt gij zeggen, vervolgde Stevenijne, als men u op de pijnbank legde en daarna uwe tong met een gloeiend ijzer doorboorde? --Dat ik dan beter zou kunnen schuifelen: Laat ons drinken! antwoordde Uilenspiegel opnieuw. --Ge zoudt zooveel praat niet maken als gij gehangen werdt, sprak Stevenijne, en uwe lievelinge zou komen zien hoe gij het stelt. --Ja, sprak Uilenspiegel, maar ik weeg nogal zwaar, en licht kon he
PREV.   NEXT  
|<   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310  
311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   >>   >|  



Top keywords:

drinken

 
Uilenspiegel
 
Stevenijne
 

Gilline

 
zeiden
 
meidekens
 

serjanten

 

antwoordde

 

bottels

 

keersen


perelen

 

beenhouwers

 
flikkeren
 

lievelinge

 
Perelen
 

gehangen

 

brandstapel

 
Vervolgens
 

vetkeers

 

hebben


Evenals

 

zullen

 

zeggen

 

kunnen

 

schuifelen

 
vervolgde
 

doorboorde

 

pijnbank

 
gloeiend
 

opnieuw


dragen

 

zooveel

 

smijten

 

verkens

 
daarna
 

zeugen

 

ongewoon

 

hespen

 

Gabriel

 
vangen

netten
 
aartsengel
 

schoon

 

besten

 

dorstige

 

bekronen

 

tokkelde

 

deuren

 
antwoordden
 

grijnslachend