van
Engeland te worden, kwam bij Philippus om met hem Elisabeth's dood
te beramen. Maar hij had zulke lange tong, lijk de koning naderhand
schreef, dat men ter Beurze van Antwerpen openlijk van zijn voornemen
gesproken had; en de moord werd niet bedreven.
En Philippus lachte niet.
Later zond de bloedige hertog, op bevel van den koning, vier
moordenaars naar Engeland. Zij slaagden er slechts in, zich te
doen hangen.
En Philippus lachte niet.
En aldus verijdelde God de heerschzuchtige plannen van dien
bloedzuiger, wiens voornemen was Maria Stuart heuren zoon te ontnemen
en in zijne plaats, samen met den Paus, over Engeland te regeeren. En
de moordenaar was verbitterd, omdat dit edele land zoo groot en zoo
machtig was. Gedurig wendde hij zijn bleeke oogen naar hetzelve,
en zocht hij het middel om het te verpletten, om vervolgens over de
wereld te regeeren, de hervormden uit te roeien, en liefst nog de
rijke, en have en goed te erven van de slachtofferen.
Maar hij lachte niet.
En men bracht hem ratten en muizen in een ijzeren doos met hooge
randen, open van boven; en hij stelde de doos met den bodem op een
gloeiende stoof en hij schepte er vermaak in, de arme diertjes te
zien en te hooren springen, schreeuwen, zuchten en sterven....
Maar hij lachte niet.
Vervolgens ging hij, met bleek gezicht en bevende handen, in de
armen van mevrouw van Eboli, zijn vuur van geilheid blusschen, dat
aangestoken was met de toorts van de wreedheid.
En hij lachte niet.
En mevrouw van Eboli ontving hem, uit vrees en geenszins uit liefde.
XLII.
De lucht was warm: van de kalme zee woei geen het minste
windeken. Nauwelijks trilden de bladeren der boomen aan de vaart van
Damme; de krekelen bleven in de meerschen, terwijl, in de velden,
de bedienden der kerken en abdijen het dertiende van de oogsten
ophaalden, ten profijte van papen en abten. Uit de hoogte van den
vurigen, diepen, blauwen hemel overstroomde de zonne het aardrijk
met haar gloed, en de Natuur sliep onder de zonnestralen als een
dartel meideken, dat trilt onder de kussen van beuren geliefde. De
karpers sprongen boven het water naar de vliegen, die gonsden als
een kokende ketel, terwijl de zwaluwen, met heur lang lijf en groote
vleugelen, hun hunne prooi betwistten. Uit de aarde steeg een warme,
vochtige damp omhoog, die schitterde in 't licht. Van op den toren
van Damme liet de koster, door middel eener gebarsten klok, die klonk
als een ketel, den v
|